Creativiteit

Creativiteit: waarom?

De leerlingen van nu zijn de werknemers van de toekomst. Creativiteit is een van de vaardigheden die onze kinderen in de 21e eeuw nodig hebben. Cultuureducatie is dan ook geen luxe, maar noodzaak.

Mark Mieras

Mark Mieras is wetenschapsjournalist. Al zo’n vijftien jaar verdiept hij zich in de hersenen. Hij stelt dat er een groot verschil bestaat tussen de beide hersenhelften. De linkerhelft is vooral gericht op controle, zoekt naar structuren, legt verbanden en is doelgericht. De rechterhelft focust meer op loslaten en experimenteren. De twee hersenhelften kunnen niet zonder elkaar. Ze moeten met elkaar samenwerken. Zo kun je divergeren, verschillende opties afwegen en associëren (rechts), maar ook convergeren, structuur aanbrengen en keuzes maken (links).

Leren

De werking van de hersenen heeft betekenis voor het onderwijs. Met het aanleren van vakken en vaardigheden ontwikkelen leerkrachten bij de linker hersenhelft van leerling. Denk bijvoorbeeld aan taal en rekenen. Met het ontwikkelen van vaardigheden als ruimtelijk inzicht en fantaseren ontwikkelen zij de rechter hersenhelft van leerlingen. Beide onderdelen zijn van belang want juist als ze zich beiden ontwikkelen werken de hersenen beter. Tussen de twee hersenhelften zie je bruggetjes. Deze bruggetjes zijn de verbindingen die je in de loop van je leven bouwt. En daar bouwt het onderwijs aan mee! Daarom is ook kunsteducatie (brood)nodig voor het kinderbrein.

Barend van Heusden

Barend van Heusden is hoogleraar cultuur en cognitie aan de Rijksuniversiteit Groningen. Hij leidde het onderzoek Cultuur in de Spiegel naar een doorlopende leerlijn cultuuronderwijs. Van Heusden stelt dat mensen omgaan met hun omgeving op basis van hun herinneringen. In de loop van hun schooltijd leren mensen om het verschil tussen geheugen en werkelijkheid te overbruggen. Dit verschijnsel noemt hij cognitie. Mensen gebruiken daarbij vier verschillende vaardigheden: waarnemen, verbeelden, conceptualiseren en analyseren. In onderstaand filmpje gebruiken de kinderen al deze vier vaardigheden.

Je start het proces altijd vanuit de waarneming. Daarna volgen de verbeelding, conceptualisering en analyse. Het is een doorgaand proces waarin deze vaardigheden elkaar afwisselen.

Mensen zijn daarnaast in staat om met dezelfde vaardigheden te reflecteren op het bovengenoemde proces. Zij krijgen dan inzicht in de manier waarop zij zelf of anderen omgaan met hun omgeving. Dit noemt hij metacognitie. In de loop van ons leven ontwikkelen we deze basisvaardigheden.

Zodra iemand reageert op een situatie waarmee hij geconfronteerd wordt gaan de cognitieve en metacognitieve vaardigheden werken. Het begint met het moment waarop je iets herkent als iets anders. Je zet de waarneming (herinneringen, kennis, ervaringen en observaties) in en combineert die op een nieuwe manier (blending). Zo komen wij tot nieuwe waarnemingen, voorstellingen, interpretaties en structuren. Van Heusden definieert creativiteit als het verschil overbruggen tussen herinnering en werkelijkheid op een nieuwe, minder voor de hand liggende manier.

  • Opdracht voor teamleden

    In dit filmpje worden twee kinderen geconfronteerd met een kunstwerk. Vraag elkaar te kijken welke van de vier basisvaardigheden hier ingezet worden. De kinderen zetten hun waarneming in: ze kijken, wijzen, observeren, roepen herinneringen op en kennis. Daarnaast speelt hun verbeelding een grote rol: ze leven zich in, bootsen na, spelen en identificeren zich. Er is ook sprake van enige conceptualisering: ze interpreteren de gebeurtenis. Het gaat volgens hen om een ruzie, verliefd zijn en goedmaken. Ook zou je kunnen zeggen dat er geanalyseerd wordt: “Ik denk dat ze ruzie hebben gemaakt en daaromgaan ze het goedmaken.”

  • Opdracht voor leerlingen

    Zet een object onder een doek zonder dat de groep heeft gezien wat er onder staat. Vraag één van de leerlingen te voelen onder het doek, terwijl de groep vragen stelt om erachter te komen om welk object het gaat. Degene die onder het doek voelt mag alleen met ja of nee antwoorden. Waarschijnlijk gebruikt de groep alle vier de basisvaardigheden van de cognitie: voel je…, is het groot/klein… (waarnemen), kun je het gebruiken voor… (verbeelden), is het een dier/plant/boek… (conceptualiseren), is het een olifant/orchidee (analyseren: op basis van antwoorden besluiten wat het is). Indien de opdracht met leerkrachten wordt uitgevoerd: bespreek samen welke type vragen bepaalde vaardigheden aanspreken.

David van der Kooij

David van der Kooij is creatief denker. Ook hij onderscheidt vier cognitieve vaardigheden. Hij noemt die: creatief waarnemen, flexibel associëren, analogieën gebruiken en transformeren.

“De kern van deze denkvaardigheden is het leggen van nieuwe, onbekende verbanden tussen al bestaande concepten, kennis en herinneringen, waardoor nieuwe en soms waardevolle concepten ontstaan.”
Creatief waarnemen

Stel vast welke zintuiglijke verwijzing een bepaald object heeft. Vervolgens laat je deze veronderstelling los en ga je na wat het object nog meer kan voorstellen. Je kunt dit proces versterken door het object vanuit een geheel andere context te bekijken.

Flexibel associëren

Doorbreek vaste patronen in je geheugen. Ga op zoek naar minder voor de hand liggende en verschillende associaties. Wij zijn geneigd om bepaalde herinneringen in ons geheugen vaker te raadplegen dan andere. Dit komt door onze ervaringen en de herinneringen daar aan. Zo denken we volgens Van der Kooij bij het woord dier eerder aan een kat dan aan een bidsprinkhaan.

Analogieën herkennen en gebruiken

Zoek naar niet voor de hand liggende overeenkomsten tussen verschijnselen en bedenk nieuwe structuren, categorieën en betekenissen. Het delen van deze analogieën draagt bij aan eenduidige en efficiënte communicatie.

Transformeren

Observeer een begrip of situatie en inventariseer de eigenschappen. Wijzig vervolgens deze eigenschappen en bedenk wat de gevolgen kunnen zijn.

Kijk naar voorbeeldoefeningen bij de genoemde vier basisvaardigheden van David van der Kooij. Voor meer informatie kun je ook terecht op zijn website Het Ideeëntoestel.

  • Oefening creatief waarnemen

    Rol een A4 op tot kokertje. Kijk daarna goed om je heen in de ruimte en laat je blik rusten op één ding dat je ineens opvalt (een detail). Kijk heel goed naar dit detail. Schrijf vervolgens op: “als ik goed om mij heen kijk dan zie ik…”. Formuleer je antwoord in drie zinnen.

    Nabespreken:

    • Hoe beschrijft ieder wat hij/zij ziet? Vanuit je gevoel, je denken? Heel poëtisch?
    • Wat was nu anders dan dat je gewoon had gekeken? Ook bij het kijken naar kunst zorgt het kijken naar details vaak voor nieuwe inzichten. Let erop dat je jouw gedachten de vrije loop kan laten
  • Oefening flexibel associëren

    Gebruik verschillende associatietechnieken:

    • Associatie: woordspin, mindmap, etc.
    • Kettingassociatie (steeds verder weg): vis, water, dorst, woestijn, kamelen, nomaden, kleding.
    • Cirkelassociatie (van glas naar glas): vis, water, dorst, woestijn, kamelen, nomaden, kleding, warm, dorst, water, vis.Dissociatie (patroondoorbreking): geel, rond, zon, zonnebloem en spiegelei.
    • Recociatie (een verbinding maken tussen een element dat niet tot je onderwerp behoort met een onderwerp dat wel tot je onderwerp behoort).

    Als je bovenstaande technieken hebt gebruikt dan kun je met het verzamelde materiaal terugkeren naar het onderwerp en onderlinge relaties onderzoeken en nieuwe verbindingen maken.

  • Oefening analogieën herkennen en gebruiken

    Maak aanpassingen aan een bestaand of bekend begrip.

    • Verzamel materiaal van buiten
    • Zet alle materialen op een wit vel papier of een tafel
    • Rangschik de materialen: orden en combineer (samenwerken en overleggen)
    • Kies materiaal waarin en waarop je wilt tentoonstellen
    • Orden het materiaal van buiten opnieuw op basis van vorm, type materiaal of grootte
    • Verzin namen voor de composities
    • Teken de verzamelingen, trek ze om, geef er betekenis aan of bekijk ze met een vergrootglas

    Naar de opdracht van David van der Kooij ‘Vormeloze vormen’ uit het Ideeëntoestel.

  • Oefening transformeren
    • Maak nieuwe gedichten met bestaande gedichten door woorden te veranderen, (ver)wisselen, verwijderen of herhalen.
    • Lees een bestaand gedicht
    • Kluts dit gedicht (individueel)
    • Schrijf het nieuwe gedicht op
    • Presenteer het gedicht en hang het op
    • Bespreek welke gedachten en emoties de verschillende gedichten oproepen.

    Deze vorm kun je ook toepassen bij een verhaal, muziekstuk, tekening of recept. Deze kun je allemaal klutsen.

    Naar de opdracht van David van der Kooij ‘Gedichten knutselen’ uit het Ideeëntoestel.