Rondje om de kerk – Proto

Frederik(a) vraagt hulp

45 minuten

  • De brief

    Beste klas,

    Jullie kennen mij niet en ik ken jullie niet. Ik heet Frederik(a) Kortenhorst en ik hoop dat jullie mij kunnen helpen.

    Vorige week was ik de zolder aan het opruimen. Daar vond ik een oude kist die van mijn vader is geweest. Mijn vader vertelde mij ooit dat daar spullen in zaten van de vader van de vader van de vader van mijn vader. Naar hem ben ik vernoemd: hij heette Frederik, en ik heet Frederik(a).

    Ik deed de doos open en daar zaten in:

    • een beursje
    • een uit een boek gescheurde pagina
    • een oude prent van een stad of dorp

    Bekijk ze straks maar eens.

    In het dorp of de stad van de prent moet mijn voorvader geleefd hebben. Ik wil meer van hem weten, omdat ik naar hem vernoemd ben. Maar ik weet niet welk dorp of welke stad het is. Jullie kennen natuurlijk je eigen woonplaats heel goed. Mijn vraag is: is het een prent van jullie dorp of stad? Denk eraan: dit is een heel oude prent, dus er is vast veel veranderd. Maar misschien herkennen jullie toch iets?

    Als het jullie dorp of stad is, zouden jullie mij dan terug willen schrijven? Dan weet ik waar ik verder moet zoeken naar de geschiedenis van mijn voorvader.

    Hartstikke bedankt alvast!

    Frederik(a) Kortenhorst
    f.kortenhorst@gmail.com

Hieronder zie je wat er bij de brief zat: de prent, het beursje en het dagboekfragment.

Klik op de pijl rechts om ze allemaal te bekijken.
Klik bij elke afbeelding ook het oog linksonder aan.

  • Het dagboek

    Dit staat in het dagboekfragment dat Frederik(a) heeft gevonden:

    “Ik liep voort langs de vaart over de zandweg. Ik keek goed waar ik liep. Ik wilde niet weer mijn blote voeten openrijten aan een scherpe steen. De honger knaagde. Hoe lang al had ik niets gegeten? Twee dagen geleden had ik meelpap met stroop gehad van een boerin, maar daarna helemaal niks meer. Als ik aan die meelpap dacht, liep het water me weer in de mond. Ik had vanmorgen alleen nog wat bramen geplukt. Het valt ook allemaal niet mee. Vorige week stortregende het, gisteren was ik verdwaald en meestal werd ik uitgejouwd bij de boeren waar ik bedelde. Ze stuurden soms zelfs de hond op me af!

    Ik probeerde maar niet aan mijn honger te denken. Ik moest verder. Om me heen zag ik weidevelden, niets dan weidevelden met hier en daar een boerenschuur. Achter me hoorde ik plots het gehinnik van paarden. Ik keek om en zag een stofwolk. Er kwam een postkoets met vier paarden voorbij. Die reed naar Utrecht. Wat had ik daar graag in gezeten! Maar dat was veel te duur voor een landloper zoals ik. Zo’n reisje kostte al gauw 25 cent!

    Nee, ik moest lopen. Lopen door de weidevelden. In de verte zag ik een kerktoren. Een dorpje, eindelijk een dorpje. Ik wist niet welk dorp het was. Maar daar waren in elk geval mensen. En dan was er vast iets te eten. En als er iets te eten was, dan bleef er heus wel wat over voor mij. Ik stapte met nieuwe moed naar de kerktoren voort.”

  1. Hoe lang geleden leefde de schrijver ongeveer, denk je? Welke vervoermiddelen waren er toen?
  2. Wat vertelt hij over de weg en wat hij om zich heen ziet?
  3. Hoe weet hij de weg? Hoe herkende je toen een dorp of stad?
  4. Zou dit bij jullie in de buurt kunnen zijn geweest?

Het antwoord

Heb je het antwoord gevonden op de vraag van Frederik(a)?

Stuur een email naar f.kortenhorst@gmail.com met daarin het antwoord. Je mag ook een vraag stellen als je wilt.