Klederdracht in Bunschoten-Spakenburg

Wat heb jij aan?

30 minuten

  • Lesdoelen
    • De leerlingen worden zich bewust van kleding en de betekenis daarvan
  • Benodigdheden
    • Enkele kledingstukken meegenomen door de leerkracht (bijv. iets feestelijks, sportkleding, schoenen/laarzen)
    • De presentatie over uniformen
    • Extra: verkleedkist

Wat voor kleren heb je aan?

Iedereen draagt kleren.
Onderkleren en bovenkleren.
Kleren voor binnen en kleren voor buiten.
Kleren in allerlei kleuren en voor verschillende seizoenen.

Wat heb je zelf vandaag voor kleren aan?
Sta op als je:

  • een (spijker)broek aan hebt
  • iets gestreepts aan hebt
  • iets groens aan hebt
  • ….
  • Heb je de kleren die je draagt vanmorgen zelf uitgekozen?

    Waarom juist die kleren?
    Wat staat er op je kleding (plaatje, tekst)?
    Wat zegt dat over jou?

  • Vraag aan 2 leerlingen: welke overeenkomsten en verschillen zijn er tussen jullie outfits?

    Bekijk elkaar eens goed van top tot teen!
    Wat valt je op?

  • Heb je kleding voor een speciale gelegenheid?

    Denk aan feest, vakantie, sport, zwemmen, zomer, winter, trouwen, slapen….

  • Bekijk de kleding die de leerkracht heeft meegenomen. Wanneer denk je dat die deze kleding draagt?

    Waarom denk je dat?
    Waar zie je dat aan?

Aan de kleding kun je soms zien wat voor werk iemand doet.
Bekijk deze presentatie.
Wat vertelt de kleding over deze personen?
Wat zie je nog meer op de foto wat daar bij past?

Kledingwoorden

  • Welke woorden ken je die met kleding te maken hebben?
    Schrijf er zoveel mogelijk op.
  • Wie weet er de meeste?
  • En hoe schrijf je ze?
  • En weet je wat alles betekent?

Extra: Verkleedkist

Je kunt kleding op verschillende manieren ordenen:

  • Welke kleding vind jij bij elkaar horen? Waarom?
  • Kun je de kleding ook op een andere manier sorteren? Denk aan volwassenen/kinderen, van groot naar klein, sorteren op kleur, seizoen, onder- en bovenkleding.