- 
		
		
		Lesdoelen
- De leerlingen worden zich bewust van kleding en de betekenis daarvan
 
 - 
		
		
		Benodigdheden
- Enkele kledingstukken meegenomen door de leerkracht (bijv. iets feestelijks, sportkleding, schoenen/laarzen)
 - Extra: verkleedkist
 
 
Wat voor kleren heb je aan?
Iedereen draagt kleren.
Onderkleren en bovenkleren.
Kleren voor binnen en kleren voor buiten.
Kleren in allerlei kleuren en voor verschillende seizoenen.
Wat heb je zelf vandaag voor kleren aan?
Sta op als je:
- een (spijker)broek aan hebt
 - iets gestreepts aan hebt
 - iets groens aan hebt
 - ….
 
		Laat het zien
Met kleding kun je ook laten zien wie je bent. Bijvoorbeeld wat je lievelingskleur is, wat je leuk vindt om te doen, waar je fan van bent of wat voor werk je doet.
Bekijk de foto’s hieronder.
	Kledingwoorden
- Welke woorden ken je die met kleding te maken hebben?
Schrijf er zoveel mogelijk op. - Wie weet er de meeste?
 - En hoe schrijf je ze?
 - En weet je wat alles betekent?
 
Extra: Verkleedkist
Je kunt kleding op verschillende manieren ordenen:
- Welke kleding vind jij bij elkaar horen? Waarom?
 - Kun je de kleding ook op een andere manier sorteren? Denk aan volwassenen/kinderen, van groot naar klein, sorteren op kleur, seizoen, onder- en bovenkleding.