Stad in de middeleeuwen

Gijsbert en de middeleeuwse stad

45 minuten

  • Lesdoelen
    • De leerlingen maken via Gijsbert kennis met het alledaagse leven in de middeleeuwen in Wijk bij Duurstede.
  • Voorbereiding

    Print eventueel de mindmap en/of het voorleesverhaal over Gijsbert uit voor de leerlingen. Het verhaal van Gijsbert is ook rechtstreeks te lezen op deze pagina.

Bezoek…

Stel dat je tante en je nichtje uit het buitenland deze zomer Wijk bij Duurstede komen bezoeken. Zij zijn geïnteresseerd in de middeleeuwse stad en willen dat jij hen daar meer over vertelt.

Dat wil je natuurlijk wel, maar… wat weet je eigenlijk al over die tijd en wat zou je hen kunnen laten zien?

Introductie

  • Welk plekken in Wijk bij Duurstede vinden jullie zelf mooi en bijzonder? Waarom?
  • Zijn dat plekken uit middeleeuwse stad?
  • Weten jullie van wanneer tot wanneer de periode van de middeleeuwen was?

    Nee? Bekijk dan de canonsite entoen.nu of de regiocanon en kom meer te weten over deze tijd.

De schoolplaat

Bekijk samen de schoolplaat over de middeleeuwen. Gebruik daarvoor de vragen onder de afbeelding. Wat valt er te ontdekken?

Je kunt hiervoor een mindmap gebruiken. Schrijf  in het midden ‘Middeleeuwen’.

  • Bespreek met elkaar
    • Wat gebeurt er allemaal op de afbeelding?
    • Waarom denk je dat? Waaraan kun je dat zien?
    • Wat valt er nog meer te ontdekken?

De dief bestolen

Lees het verhaal van Gijsbert voor en beantwoord de vragen.

  • Het verhaal van Gijsbert

    De dief bestolen.

    Het is nog helemaal donker als Gijsbert zijn ogen open doet. Hij blijft nog even stil liggen in de warme beddekoets. Het ruikt lekker vertrouwd naar slaap en zweetvoeten. Zo voorzichtig mogelijk wringt hij zich tussen zijn broertje en zusje uit, die vannacht dicht tegen hem zijn aangekropen. Hij glijdt tussen de dikke beddegordijnen door, en laat zich met zijn voeten op de ruwe houten vloer zakken. Meteen loopt er een rilling over zijn rug, het is nog koud ‘s ochtends vroeg. Op de tast trekt Gijsbert zijn kleren aan. Hoge kniekousen, een korte pofbroek waar hij zijn hemd zo’n beetje in propt, een blouse, daaroverheen een leren wambuis en op zijn hoofd een bonnet. Daarover doet hij een riem met daaraan een buideltje. In dat buideltje zit zijn snorrebotje, altijd handig om bij je te hebben voor als je je verveelt.

    Gijsbert sluipt van de houten wenteltrap naar beneden. Het stro op de aarden vloer ritselt zachtjes onder zijn leren schoenen. Héél voorzichtig draait hij de sleutel om in het slot van de deur. Hij doet de deur open, glipt de straat op en kijkt spiedend om zich heen. Mooi zo, de stadswacht met zijn lantaarn is nergens te bekennen. Het begint al langzaam licht te worden. Bimm bamm, bimm bamm, daar luidt de dageraadklok van de St. Janskerk al. ‘De dag begint’, denkt Gijsbert. Hij loopt vanuit zijn huis de hoek om de Dijkstraat in, naar de Leuterpoort. De poortwachter met zijn stormhoed op, steekt net de grote sleutel in het slot van de zware eikenhouten deur van de stadspoort. “Zo, Gijsbert Joriszoon”, bromt hij. Gijsbert ziet hem denken: “wat spookt die knul hier uit?”, maar de poortwachter zegt niks en laat hem naar buiten, de stad uit. Hij glipt langs de handelaren die al stonden te wachten tot de poort open zou gaan. Dat is waar ook vandaag is de markt en volgende week de jaarmarkt, dat is altijd een spektakel! Vorig jaar had hij op de jaarmarkt een fluitje gekregen in de vorm van een narrengezicht. Hij kon er geinige melodietjes op fluiten, maar was het fluitje na een half jaar verloren en wordt daar nog steeds kwaad om in zichzelf.

    Gijsbert is nu buiten de veilige bescherming van de stadsmuur, op het woeste land.

    De zon is opgekomen. Door de warmte van de stralen lost de nevel op, die boven de velden drijft. Tussen de bomen blijft de mist langer hangen. En dat is waar Gijsbert wezen moet, in het kleine bosje ten oosten van de stad. Hij rent door het gras, langs de stadsgracht die Wijk bij Duurstede omringt. Opeens, voordat hij het weet, valt hij voorover in het natte gras.

    Hij kijkt eens goed om zich heen, dan ziet hij waarover hij gestruikeld is: een witte ronde steen. Als hij nog beter kijkt ziet hij dat het een kogel is. Die moet hier een tijd geleden terechtgekomen zijn, het laatste jaar is er geen aanval op Wijk bij Duurstede geweest.  Meestal neemt Gijsbert zoiets wel mee om aan zijn vrienden te laten zien, maar vandaag laat hij de kogel liggen, hij heeft zijn handen nodig voor andere zaken!

    Snel rent hij verder, zijn hart gaat tekeer tijdens het rennen, hij vliegt bijna.

    Gijsbert heeft een plan en voelt zich zo opgewonden dat hij haast geen adem krijgt. In een flits ziet hij het strenge gezicht van zijn vader voor zich. Dan denkt hij aan de burgemeester, aan de schout en aan misdadigers die aan de galg bungelen…hij schudt met zijn hoofd, om die gedachten weg te jagen. Hij zorgde dat hij ver bij het leprozenhuis, aan de voet van de Lekdijk, vandaan bleef. Het leprozenhuis huis ligt buiten de stad. Er komen niet veel mensen, want daar bij het leprozenhuis huis stinkt het verschrikkelijk. Als je iets te verbergen hebt, komt dat wel goed uit.

    Vandaag is een bijzondere dag. Het is zijn laatste dag als kind: morgen wordt hij leerjongen en dan is het uit met spelen. Hij is al tien. Het is de hoogste tijd dat hij gaat werken voor de kost! Morgen gaat hij in de leer bij een metselaar. Hij moet alle klusjes doen die de metselaar hem opdraagt en tegelijkertijd goed opletten, want hij moet het vak leren. Dat zal heus niet gemakkelijk zijn! Maar toch kijkt Gijsbert er erg naar uit. Vroeger wilde hij meestertimmerman worden, net als zijn vader, werken met de duimstok, het schietlood en de winkelhaak. Maar het idee om verder te kunnen metselen aan de toren staat hem eigenlijk meer aan. Vier jaar geleden zijn ze plotseling gestopt met de bouw van de toren van de St. Janskerk en Gijsbert staat te popelen om er verder mee te gaan, net zo lang tot de toren hoger is dan de Dom in Utrecht. Precies zoals de bisschop in kasteel Duurstede bedacht had ooit.

    Maar vandaag nog een laatste avontuur. Niet zomaar een streek uithalen. Iets doen, wat echt gevaarlijk is. In gedachten hoort hij zijn moeder zuchten: “Jij groeit nog eens op voor galg en rad!” Zo vaak als zijn vader hem al niet heeft afgeranseld omdat hij kattenkwaad had uitgehaald met zijn vrienden.

    Gijsbert weet, dat stropers op deze plaats ’s nachts hun vallen zetten en die ’s ochtends leeg gaan halen. Volgens de wet mogen alleen de edelen jagen en het wild komt alleen bij de hoge heren op tafel. Vossen, fazanten, hazen, patrijzen… Gijsbert loopt te likkebaarden bij het idee alleen al. Dus als hij nou eerder is dan de stropers… kan hij misschien wel een val leeghalen. Zo zal hij de dief bestelen, is dat geen goede mop?

    Spiedend loopt Gijsbert tussen de bomen door. De dode bladeren van het vorige jaar ritselen onder zijn voeten. Steeds verder dringt hij in het kreupelhout. Net als hij denkt dat hij maar beter om kan keren, hoort hij geritsel in de droge bladeren. Hij duwt de takken opzij. Meteen is zijn angst vergeten. Raak! Een strik met daarin een haas. Het dier leeft nog en probeert wanhopig zich los te rukken. Gijsbert maakt gauw korte metten met hem. Met een steen twee rake klappen op de kop en de haas beweegt niet meer. Hij stopt zijn buit onder zijn wambuis. Hij wordt helemaal warm van binnen. Van trots, maar ook van schaamte. Hij is een dief en een stroper… wat zal zijn vader kwaad zijn! Er staat hem een ongelofelijk pak rammel te wachten. Hij hoopt dat zijn moeder zo blij is met het lekkere stuk wild, dat zijn wandaad gauw vergeten en vergeven zal zijn. Zo snel hij kan, gaat hij het bosje weer uit.

    Niet veel verderop ziet hij de stadsmuur al weer. Hij moet naar de Veldpoort om de stad in te kunnen.

    Van de Veldpoort loopt hij naar de markt, daar is het nu een drukte van belang. Er staan kraampjes, waar van alles te koop is. Er is een viskraam met snoek en forel.

    ‘Morgen hoeft moeder lekker geen vis te halen bij de harinckteef’, denkt Gijsbert. ‘Dan eten we haas!’  Er zijn een paar boeren uit de omgeving, die hun oogst komen verkopen. Hun manden vol groente zien er altijd mooi uit: kolen, prei, bieten, ze hebben van alles. Maar Gijsbert is niet zo dol op groente. Hij eet het liefste een groot stuk vlees!

    Er is ook een messenmaker, die goede zaken doet. De handelaren prijzen luidkeels hun waren aan. Tussen de kopers lopen ook oplichters en buidelsnijders, je herkent ze zo aan hun gluiperige koppen. Kijk, als je dan een mes aan je gordel hebt hangen, komt dat goed van pas. Gijsbert hoopt er gauw één te krijgen. Hij ontwijkt de zielige bedelaars – één van hen zit op een plankje op wielen omdat hij geen benen meer heeft.

    De poortwachter heeft een vreemdeling aangehouden die de stad in wil. Gijsbert mag gewoon doorlopen en hij duikt de Achterstraat in. Meteen is er minder zonlicht, onder de uitstekende bovenverdiepingen van de huizen. En een herrie! Gijsbert is gewend aan de geluiden die uit de werkplaatsen en winkels komen. Handig ontwijkt hij de mensen die zich langs hem wringen op de hoge gedeeltes aan de zijkanten van de weg. In het midden ga je niet lopen, daar ligt zo veel troep. Opeens hoort hij een woedende kreet en dan een luid gevloek. Een vrouw heeft haar pispot leeggegooid vanuit de bovenverdieping van haar huis. Zo op de kop van een voorbijganger. De mensen die het gezien hebben, lachen zich rot. Had -ie maar beter op moeten letten! Dat doet Gijsbert ook altijd, want voor je het weet sta je in een modderpoel, of, nog erger, struikel je over een brok afval of een rat, en lig je met je gezicht in de drek. Of je wordt omver gelopen door een krijsend varken dat op de vlucht is voor een stel gillende kinderen, die weer achterna gezeten worden door blaffende honden. Je moet gewoon uitkijken waar je loopt!

    Gijsbert wil nu zo snel mogelijk naar huis. Hij loopt over de Maleborduurstraat en wil dan via de Peperstraat, waar hij langs de Sint Janskerk en de Nederhof komt, naar de Oeverstraat, waar hij woont. Net als hij voorbij de markt is, barst er een  verschrikkelijk gekrakeel los. Gegil en geschreeuw. Woedende stemmen. “Houdt de dief, houdt de dief!” hoort hij. De vlammen slaan hem in en uit. Hij is ontdekt!

    Automatisch gaat zijn hand naar de bult in zijn wambuis, die verraadt dat daar zijn buit zit. Hij snakt naar adem van angst, maar niet lang. Hij zet het op een lopen en gaat zigzaggend tussen de kramen door. Hij ziet en hoort niets meer en is alleen op zoek naar een plek om te schuilen. Plots duikt hij de kerk in, daar is het een oase van rust. Zachtjes, alsof het normaal is, loopt hij naar binnen. Hij gaat achter een pilaar op een bankje zitten, vouwt zijn handen en sluit zijn ogen. Hier zal hij niet zo gauw gezocht worden, hoopt hij. Hij moet nu even op adem komen. Even proberen na te denken. Maar het lukt hem niet om redelijk te blijven. Als hij gepakt wordt, wat dan? De hand, waarmee hij de diefstal gepleegd heeft, zal worden afgehakt. Hij zal gebrandmerkt worden als dief, met het merkteken van de stad op zijn voorhoofd. Hij zal de schande voor altijd met zich meedragen.

    En de steenboete van honderdduizend stenen zal zijn vader aan de bedelstaf brengen. O God, o moeder Maria in de hemel met alle engelen eromheen, wat heeft hij gedaan? Wat moet hij doen?

    Wanhopig laat hij zijn hoofd op zijn knieën zakken. Hij drukt de haas, die nog in zijn wambuis zit, tegen zich aan.

  • Extra opdracht: moeilijke woorden

    Om hun woordenschat te vergoten kun je leerlingen vragen om tijdens het luisteren de woorden die zij niet kennen op te schrijven.

    • Kunnen zij na afloop van het verhaal samen bedenken wat de woorden betekenen?
  • Betekenis van de moeilijke woorden
    • De ‘koets’ = een soort grote kist met daarin een met veren gevulde linnen beddezak. Daarop liggen de lakens en de dekens.
    • Beddegordijnen = om de beddekoets heen hangen meestal dikke gordijnen, die de kou buitenhouden. De gordijnen zijn aan het plafond opgehangen.
    • Warmbuis = een kort jak, vaak van leer, met knoopjes of haakjes aan de voorkant. Met korte of lange mouwen. Werd alleen door mannen gedragen.
    • Bonnet = een ronde hoed van zachte stof en een kleine rand rondom.
    • Stadswacht = in de meeste steden liep er een stadwacht, die dieven moest vangen en erop toezag dat zich geen onbevoegden op straat bevonden.
    • De Kleine Klok = De Lekpoort werd ook wel de Kleine Klok genoemd. (De kerktoren heette de Grote Klok). De Kleine Klok luidde ’s avonds bij het sluiten en ’s ochtends bij het openen van de stadspoorten. Hij luidde ook om belangrijke gebeurtenissen aan te kondigen. De Grote Klok luidde als er nood was. De poorten werden om 22.00 uur gesloten en gingen ’s ochtends om 4.00 à 5.00 uur weer open. Als het donker was, mocht er niemand meer op straat zijn, op straffe van een boete. Alleen priesters, vroedvrouwen en geneesheren mochten dan nog naar buiten. In sommige steden mocht je wel in het donker de straat op als je licht bij je had (maar geen open vuur!). De avondklok luidde meestal rond 9 uur, dan werd het stil op straat en gingen overal de luifels naar beneden. De dageraad klok luidde tussen 4 en 5 uur. Rond 6 uur begonnen de ambachtslieden te werken en begonnen de markten.
    • Havenweg = nu Buitenstad.
    • Schout = soort hoofd van politie, die de zware misdadigers moest opsporen, tevens voorzitter van de schepenbank. In de oudste documenten die betrekking hebben op bestuur en rechtspraak in Vianen komt de schout al ter sprake. De schout werd bij het dagelijks bestuur en voor de rechtspraak bijgestaan door schepenen.
    • Meestertimmerman = de ambachtslieden waren per beroep verenigd in gilden. Daarbij was bepaald dat alleen gildeleden hun beroep mochten uitoefenen. Zo hoefden ze niet bang te zijn voor concurrentie. Wie lid wilde worden van een gilde, ging als leerling (meestal van een jaar of 10) in de leer bij een meester, die een eigen werkplaats had. In ruil voor kost en inwoning leerde hij het vak. Na een aantal jaren (meestal zeven) kon hij knecht worden (gezel) en werken voor loon. Wie zelf meester wilde worden, moest een meesterproef afleggen. Dat was een moeilijk werkstuk, dat moest worden goedgekeurd door de leiders van het gilde. Als hij geslaagd was, kon hij zijn eigen werkplaats beginnen. Daar moest hij dan natuurlijk wel geld en een ruimte voor hebben. Hij moest ook entreegeld betalen.
  • Bespreek samen na
    • Speelt het verhaal zich af in deze tijd?
    • Hoe weet je dat?