Stad in de middeleeuwen

De oude stad

60 minuten

  • Lesdoelen
    • De leerlingen komen meer te weten over het leven in de middeleeuwse stad.
    • De leerlingen oefenen in het gebruik van oude kaarten.
  • Voorbereiding en benodigdheden

    Print werkblad 1 (en eventueel het 2e deel van Gijsberts verhaal) en kopieer voor alle leerlingen. Het verhaal van Gijsbert is ook op deze pagina te lezen.

    Benodigdheden

Oude kaarten

Jullie ontvangen werkblad 1. Vul deze in en neem met elkaar de antwoorden door.

De kaart van Wijk bij Duurstede

Wijk bij Duurstede is sinds de middeleeuwen gegroeid en veranderd, maar het oude stratenpatroon binnen de muren is voor een groot deel nog te herkennen. De st. Janskerk ken je wellicht nog wel . Ook de stadsmuur is op verschillende plaatsen nog goed te zien.

Ken je nog meer plekken van toen die er nu nog zijn?

  • Kijk op Google Maps  en vergelijk maar eens met de kaart hierboven!
Vianen van Wijk bij Duurstede uit 1550

De dief bestolen – deel 2

Weten jullie nog wat er gebeurde met Gijsbert in deel 1?

Gijsbert is ’s ochtends vroeg de stad uit geslopen omdat hij nog één streek wilde uithalen voordat hij in de leer gaat bij een metselaar. Hij wil iets doen wat echt gevaarlijk is: een haas vangen. Hazen en ander wild waren voorbehouden aan de edelen. Gewone mensen mochten geen wild vangen. Gijsbert steelt de haas uit de strik van een stroper, die dus zelf ook weer een dief is. Vandaar: de dief bestolen. Maar als hij onderweg is naar huis met zijn buit, hoort hij burgers schreeuwen die achter een dief aan zitten. Hij denkt dat het om hem gaat en vlucht de kerk in.

Wat denken jullie dat er gaat gebeuren? Komt het goed met Gijsbert?

  • Het verhaal van Gijsbert - deel 2

    Daar zit Gijsbert, te piekeren en zachtjes te bibberen van angst: op een bankje in de St. Janskerk. Maar hij zit daar niet lang. Hij wordt opgeschrikt door het gelui van de kerkklokken. Dan hoort hij geschreeuw: “Brand, brand!” En ook al zit hij verstopt en heeft hij een kwaad geweten, als hij “brand!” hoort roepen kan niets of niemand hem tegenhouden. Want als er brand is, ga je helpen. Stel je voor, de hele stad kan in vlammen opgaan! Gijsbert schiet zijn schuilplaats uit. Blussen moet hij! De rookwolken zijn al van een afstand te zien. Gijsbert rent ernaartoe, en hoe dichterbij hij komt, hoe banger hij wordt. De brand is niet ver van de Oeverstraat, waar hij woont! Nog harder rent hij, de modder spat op tegen zijn kousen. Als hij op de plaats des onheils komt, is zijn opluchting groot. Het is niet hun huis dat daar in lichterlaaie staat. Er staat al een rij mannen, vrouwen en kinderen, die helpen met het bluswerk. Ze scheppen water op uit de gracht en geven de emmers door aan elkaar. Ze werken als gekken, het zweet stroomt van hun zwarte gezichten. De vlammen slaan aan alle kanten uit het huis. De hitte van het vuur is zo fel, dat de blussers lang niet dichtbij genoeg kunnen komen. Door de haast van het doorgeven klotst het water uit de leren emmers. De plonsjes water die ze op het vuur weten te smijten gaan meteen in rook op. Gijsbert ziet zijn vader met zijn bijl in de hand. Die moet helpen met het omverhalen van het gebouw dat ernaast staat. Zo proberen ze ervoor te zorgen, dat het vuur niet naar de andere huizen overslaat. Gelukkig is het alleen een schuur, die ze plat moeten gooien. Aan de andere kant gooien ze natte zeilen over het buurhuis. Maar het ziet er slecht uit. De bewoners van de straat lijken de hoop al te hebben opgegeven. Een paar vrouwen staan te schreeuwen en luidkeels te bidden, ze wringen hun handen en trekken zich gewoon de haren uit hun hoofd. En dan geschiedt er een wonder: de lucht wordt zwart. Er klinkt gerommel. En opeens begint het te regenen. Niet zomaar een beetje. Een wolkbreuk! Je ziet bijna niets meer, zo donker is het nu. Het brandende huis sist als een bezetene, en dikke, witte rookwolken stijgen op van het uitdovende hout. Binnen de kortste keren is de straat veranderd in een wild stromende beek. De geur van brandend hout en riet vermengt zich met de lucht van natte aarde en mest. Een beetje verward staat de menigte te kijken. Het dringt nog niet helemaal tot de mensen door. De stad is gered. Er is maar één huis verloren gegaan. “Hoera!!” brult opeens een man. Dat is het startsein voor een woeste rondedans. Petten, hoeden en mutsen worden in de lucht gegooid. Ze zingen liedjes en ze slaan mekaar op de schouders. De stad is gered! God heeft ons gespaard! Bij Gijsbert lopen de tranen over zijn zwarte wangen.

    “Dit is vast een goed voorteken”, denkt hij. “Misschien vergeten ze me wel.” Hij gaat naar huis. Het is tijd voor het middageten.

    Als hij thuis komt, staat zijn moeder voor het vuur in de kamer. Ze heeft haar rokken opgetild, zodat haar achterste eens lekker kan stoven. Op hetzelfde moment komt ook zijn vader thuis. Hij zet zijn leren emmer bij de deur en trekt zijn houten trippen uit. Vader en zoon zijn allebei zwart en doornat. Ze trekken droge kleren aan en vegen hun gezicht en handen af. Truitje klapt de tafel uit en schuift de stoelen voor vader, moeder en de kleine Janneken erbij. Over de tafel gaat een wit laken en dan de houten borden en lepels.

    Ze eten kippensoep, een soort dikke brei waarin ook allerlei soorten groente, erwten en bonen zitten. De soep heeft de hele ochtend in een aardewerk kookpot boven het vuur staan pruttelen. Bij het eten drinken ze bier, behalve Janneken. Die krijgt melk. Vader gooit een afgekloven botje op de grond en daarna snuit hij zijn neus in het tafellaken.

    Gijsbert wil over de brand beginnen, maar zijn vader is hem voor. “Dat stuk ongeluk van een dief op de Markt”, begint hij. Gijsbert verbeeldt zich dat vader hem dreigend aankijkt en hij krimpt ineen. “Ze hebben hem gegrepen en in het gevang onder het raadhuis gesmeten. Wat zullen ze hem pijnigen!” Gijsbert denkt dat hij het niet goed gehoord heeft. Gegrepen? In het gevang gesmeten? Gaat het dan niet over hem? Ergens binnenin hem begint er iets op te klaren. Alsof de zon weer gaat schijnen na een vreselijke regenbui. Zijn moeder ziet hem kijken. “Heb je dan nog niks gehoord? Waar zat jij eigenlijk?“ Gijsbert slikt, mompelt, humt wat. Gelukkig is zijn moeder zo vol van het gebeurde, dat ze zijn antwoord niet afwacht. “’t Was me een mooie toestand”, zegt ze. “Toen die schavuit wegrende is hij tegen Schele Leny opgebotst. Zij liep net naar huis met een vuurpot. Ze was vuur gaan lenen bij Grietje Simonsdochter. Zij liet de vuurpot vallen en er vloog een vonk zó naar het huis van Maarten Jansz., God beware hem en zijn familie… alles weg. Die arme drommels.” Ze zucht diep. Maar het verhaal is nog niet afgelopen. “Die deugniet is lelijk op zijn gezicht gevallen! En toen rolde zijn buit ook uit zijn zak! Een hele buidel vol munten. Zó van de riem van een rijke koopman gesneden. Zo’n lelijk, zwart varken! Maar dat zat hem niet glad! Vette Jacob is bovenop hem gaan zitten, hij kon geen kant meer op. En het was voor hem maar gelukkig, dat toen de schout eraan kwam, en dat die hem meteen in het gevang gesmeten heeft. Want als de mensen hem te pakken hadden genomen, nou, dan hadden ze wel raad met hem geweten! Maar hij ontloopt zijn straf niet! Ik heb gehoord dat ze hem met zijn oor aan de deur van het raadhuis zullen spijkeren, dat zal hem leren!”

    Wat is Gijsbert blij. Wat stelt het stelen van een enkel haasje nou nog voor, na alles wat er vandaag gebeurd is? Hij besluit maar meteen zijn wandaad op te biechten. Een beetje triomfantelijk begint hij. Moeder zal ook wel blij zijn met de haas, denkt hij. Maar terwijl hij vertelt, wordt hij steeds kleiner. Zijn vader en moeder kijken steeds kwaaier. En het eind van het liedje is, dat hij van zijn vader een flink pak rammel krijgt. Moeder is wel blij met de haas. Ze neemt hem in beslag. Terugbrengen gaat natuurlijk niet. Dus gaat ze hem gebruiken voor een heerlijke stoofpot. Morgen gaan ze die opeten. Maar morgen… morgen eet Gijsbert bij zijn nieuwe baas. Zo gaat de stoofpot aan zijn neus voorbij. Dat is nog de ergste straf…

  • Een uitleg van de woorden
    • Trippen = overschoenen waarmee op modderige straten gelopen kon worden. Op deze manier konden mensen hun mooie schoenen beschermen.
    • Vuurpot = vuur maken was veel werk, want er bestonden geen lucifers. Mensen lieten daarom meestal het vuur in de haard branden. ’s nachts zetten ze er een vuurklok – een stolp van ijzer of aardewerk – overheen om te voorkomen dat er ongemerkt vonken uit zouden spatten. Als het vuur toch uit was gegaan, ging men wel eens vuur ‘lenen’ bij de buren. Het was vanwege het brandgevaar verboden met open vuur over straat te gaan. Daarom werd het gloeiende hout meegenomen in een gesloten vuurpot van ijzer.
  • Bespreek na
    • Vonden jullie het een spannend verhaal? Wat was het meest spannende deel?
    • Het leven in de tijd van Gijsbert was anders dan nu. Kunnen jullie 5 verschillen noemen?
    • In welke tijd zouden jullie liever willen leven, toen of nu?
Volgende les gaan jullie de stad in op zoek naar de middeleeuwen.