Landschap Erfgoed Utrect

Herdenkingsjaar slavernijverleden in Utrecht

Voortgezet Onderwijs
Groep 1-8

Wat kan het onderwijs hiermee doen?

Het is belangrijk dat kinderen en jongeren leren over het slavernijverleden. De gevolgen ervan dreunen nog altijd na in de levens van nu. Landschap Erfgoed Utrecht en Kunst Centraal helpen het onderwijs met een overzichtelijke site met informatie en inspiratie om dit onderwerp te verwerken in je lessen.

Op deze webpagina vind je niet alleen informatie over het slavernijverleden, maar ook praktische lessuggesties, geschikte boekentips en ideeën voor voorstellingen die aansluiten op het thema. Waar nodig is aangegeven wat geschikt is voor welke leeftijd en over welk gebied het gaat. Je vindt deze informatie ook op de Utrechtse canon in de klas.

Deze tekst is geschreven door Roline Redmond. Zij is cultureel antropoloog, journalist  en schrijver. Met haar boek ‘De Doorsons: Op zoek naar een Afro-Amerikaanse slavenfamilie in het Caribisch gebied’ won ze in 2022 de Brusseprijs voor het beste Nederlandstalige journalistieke boek.

Trans-Atlantische slavenhandel

Om de constante stroom van luxeproducten – zoals rietsuiker, koffie, cacao, tabak, katoen en tropisch hardhout – naar Europa te waarborgen, was er al vanaf de zestiende eeuw dringend behoefte aan werkkrachten op de plantages. Afrikanen werden beschouwd als de meest geschikte mensen om, al dan niet gedwongen, deze producten te gaan verbouwen.  Een interpretatie van een bijbeltekst werd gebruikt om deze denkwijze te versterken, ook onder de Nederlanders. Volgens deze uitleg waren Afrikanen ‘door God vervloekt en zouden voor altijd knechten blijven van hun christelijke broeders’. Deze zienswijze werd stilzwijgend geaccepteerd door theologen, handelaren, de hogere klassen en welgestelde burgers. Verhalen en afbeeldingen versterkten dit beeld door zwarte mensen af te schilderen als lui, dom en lelijk, in stereotiepe rollen als dienaar of zwarte knecht. Deze visie heeft een diepgaande invloed gehad op de vorming van onze hedendaagse samenleving.

Utrecht en de slavernij

Tussen 1689 en 1713 stuurden Nederlandse kooplieden van de West-Indische Compagnie (WIC, 1621-1792) hun schepen naar Afrika, beladen met vuurwapens, buskruit, textiel, gereedschappen en snuisterijen. In Afrika verhandelden ze deze goederen niet alleen voor goud en ivoor, maar ook voor mensen. Vaak kochten ze deze mensen van Afrikaanse verkopers. In totaal werden meer dan 600.000 mensen naar het Caribisch gebied vervoerd. Vanuit Suriname keerden de schepen terug naar Nederland, gevuld met kostbare producten.

In Utrecht hadden regenten en welgestelde burgers, afkomstig uit de provinciale adel, namens de stad zitting in het bestuur van de WIC. Daarnaast beheerden de Utrechtse Provinciale Staten de Provinciale Utrechtsche Geoctroyeerde Compagnie (1720 – 1752) vanaf het Janskerkhof. Ze bezaten een suikerraffinaderij aan het Lucas Bolwerk en een koffieplantage in Suriname. Het waren voornamelijk de gegoede burgers die het meest profiteerden van de goedkope slavenarbeid. Zij waren vaak zelf eigenaar van een plantage in ‘De West’ of bezaten aandelen in deze plantages. Ook handelaren, eigenaren van suiker- en katoenfabrieken, notarissen, administrateurs, portretschilders en cartografen verdienden goed aan de koloniën.

In de achttiende en negentiende eeuw verrezen statige, weelderig ingerichte woningen in de stad Utrecht, evenals prachtige buitenverblijven in de provincie. Een voorbeeld hiervan is het Landgoed Prattenburg, eigendom van de invloedrijke Utrechtse familie Van Asch van Wijck, gelegen in de gemeente Rhenen. Het buitenhuis van de koloniale bestuurder Johan Huydecoper, Goudestein, is gelegen langs de rivier de Vecht en doet nu dienst als het gemeentehuis van Maarssen. Daarnaast waren er op de Utrechtse Heuvelrug en in De Bilt talrijke landgoedeigenaren die ook plantagebezitters waren.

Eén van de meest indrukwekkende eigendommen is echter Slot Zuylen, majestueus gelegen aan het begin van de Vechtstreek. Dit slot was het familiebezit van de gerenommeerde schrijfster Isabelle van Thuyll van Serooskerken, beter bekend als Belle van Zuylen (1740 – 1805). Belle was een fervent voorvechter van vrouwenrechten en auteur van een aanzienlijk oeuvre, bestaande uit romans, muziek en brieven. Hiervan zijn er maar liefst 2600 bewaard gebleven. Zowel haar eigen familie als haar echtgenoot Charles De Charrière waren betrokken bij de exploitatie van plantages en bezaten aandelen in de WIC.

In de regio De Bilt waren diverse bestuurders en landeigenaren betrokken bij de exploitatie van slaven. Rembrandt van Rijn maakte in 1634 het beroemde dubbelportret van de rijke Amsterdamse suikerhandelaar Marten Soolmans en zijn vrouw Oopjen Coppit. Na zijn dood in 1641 verhuisde Opina Coppit met haar tweede echtgenoot Maerten Daey (Martijn Daij) vanaf 1647 naar het huis Voordaan in de Biltse kern Groenekan. Daey was daarvoor in 1635 voor de WIC als militair gestationeerd in de plantagekolonie Brazilië.

Verzet

Verzet van tot slaaf gemaakten
Tot slaaf gemaakten kwamen zeer zeker in verzet tegen hun onmenselijke leefomstandigheden, bijvoorbeeld door middel van hongerstakingen, werkweigering of door te vluchten. In Suriname boden voortvluchtige slaven, ook wel Marrons genoemd, weerstand vanuit het oerwoud. Zij trotseerden talrijke militaire aanvallen en ondernamen tussen 1730 en 1793 zelfs invallen op de plantages om wapens, gereedschap en voedselvoorraden te bemachtigen.

Boni Marrons
Al in 1760 en 1762 wisten de stammen van de Aucaners (Ndjuca), Saramaccaners en Matawai vredesverdragen af te dwingen. Zij vormden georganiseerde gemeenschappen met een eigen taal, religie en cultuur. De Boni Marrons – onder leiding van historische figuren als Boni, Baron en Joli Coeur – waren echter nog geen ‘vrije ingezetenen’. Vanuit hun versterkte moerasnederzetting Boekoe voerden zij vanaf 1770 aanvallen uit op de plantages. Boekoe werd uiteindelijk in 1772 ingenomen, maar de Boni Marrons zetten de strijd voort totdat zij omkwamen; Baron in 1774 en Boni in 1793.

Tula
Op Curaçao kwam Tula in 1795 in opstand met tweeduizend volgelingen. Ze protesteerden tegen hun gevangenschap, de slechte voeding, zware arbeid en de harde straffen. Tula en zijn rechterhand Carpatta werden opgespoord door het koloniale leger. Tula werd vervolgens geradbraakt en onthoofd, en ook 29 anderen werden ter dood gebracht.

Als gevolg van deze opstand kwam er wel een nieuw slavenreglement, met afspraken over voedselrantsoenen, beperkte werktijden en een vrije dag op zondag. Ieder jaar wordt op 17 augustus de Dia di Tula, oftewel de Dag van de Vrijheid, gevierd met Tula als nationale held.

Verzet in Nederland door abolitionisten
Utrecht heeft een opmerkelijke historische connectie met de anti-slavernijbeweging. Hoewel deze beweging nooit omvangrijk is geweest, fungeerde de stad tussen 1840 en 1848 als het centrum ervan. Drie prominente abolitionisten hebben hierbij een sleutelrol gespeeld.

  • Petronella Moens (1762 – 1843) was criticus, dichteres en romanschrijfster. Vanuit het verlichtingsdenken – dat draaide om de principes van vrijheid, gelijkheid en broederschap – beschouwde zij slavernij als onaanvaardbaar. In 1791 schreef ze een vurig protest tegen de slavenhandel en bleef hiervoor aandacht vragen in de publicaties die ze beheerde, en in haar vele gedichten en romans.
  • Nicolaas Beets (1814 – 1903) was theoloog, predikant in de Domkerk, hoogleraar kerkgeschiedenis, dichter en schrijver. Hij noemde de slavernij: ‘Een misdaad die men niet mocht laten voortduren’, en streefde naar onvoorwaardelijke afschaffing ervan. Beets speelde een belangrijke rol in de Maatschappij ter Bevordering van de Afschaffing der Slavernij (1842) en wist 400.000 handtekeningen te verzamelen voor een petitie tegen het slavernijsysteem.
  • Julien Wolbers (1819 – 1889) was een historicus en literator. Zijn acties waren voornamelijk gemotiveerd door de bijbeltekst Mattheüs 7:12: ‘Behandel andere mensen net zoals je zelf behandeld wilt worden.’ Naast het schrijven van brochures, zoals De Surinaamse Slaaf (1854), maande Wolbers de Tweede Kamer herhaaldelijk tot behandeling van het wetsontwerp tot afschaffing van de slavernij, soms namens een groep gelijkgestemden. In 1853 publiceerde hij het boek De Slavernij in Suriname, waarin hij aantoont dat de gruwelijkheden van de slavernij, zoals geschetst in De Negerhut van Oom Tom, ook bestonden in onze West-Indische koloniën. Anton de Kom, de Surinaamse verzetsstrijder en auteur van Wij Slaven van Suriname (1934), prees Wolbers’ boek Geschiedenis van Suriname uit 1861. In datzelfde jaar uitte Wolbers zijn teleurstelling dat de afschaffing van de slavernij in Nederland, anders dan in het Verenigd Koninkrijk, geen volkszaak was geworden.

Zendelingen vertrokken vanaf 1735 naar Suriname, waar ze de tot slaaf gemaakten probeerden te beschermen tegen de plantage-eigenaren. In de kerk en op hun scholen hanteerden ze de volkstaal Sranan. De Evangelische Broeder Gemeente (EBG), ook wel genaamd de Hernhutter- of Moravische broederschap, werd in 1722 gesticht door graaf Nikolaus Von Zinzendorf, die zich vanaf 1738 vestigde bij het slot Zeist op het Broeder- en Zusterplein. De EBG is de grootste kerkgemeenschap in Suriname.

Emancipatie

De afschaffing van de slavernij in Nederland, ook wel bekend als de Emancipatie, vond plaats in 1863. Dit gebeurde echter later dan in landen zoals Engeland (1833) en Frankrijk (1848). Bij deze afschaffing kregen de plantagehouders geld betaald voor hun slaven, terwijl de tot slaaf gemaakten zelf geen enkele vorm van compensatie ontvingen. Sterker nog, zij waren verplicht om door te werken tot 1873, tegen een minimaal loon. In feite bleven ze zonder bezit achter: geen land, geen huisvesting, en geen toegang tot onderwijs. Dit vormde een aanzienlijke belemmering in hun streven naar economische en sociale vooruitgang.

Nasleep van de slavernijperiode
De nasleep van de slavernij wordt nog steeds gevoeld door de nakomelingen van de tot slaaf gemaakten, zowel economisch als emotioneel. Zo is het onmogelijk om een beeld te krijgen van hun familiegeschiedenis, omdat de gegevens van hun voorouders ontbreken in de archieven.

Heling, herdenking en herstel
Na de vaststelling dat er sprake is van een gedeeld verleden dat nog doorwerkt, kan een begin gemaakt worden met een gezamenlijke toekomst, door nieuwe kennis op te doen en door gezamenlijk te herdenken. Onderzoek heeft uitgewezen dat steden als Utrecht – en ook de Universiteit Utrecht, de regio Utrechtse Heuvelrug en de gemeente De Bilt – hebben geprofiteerd van de plantage-industrie. In februari 2022 heeft de gemeente Utrecht hiervoor excuses aangeboden en op 30 juni 2023 heeft ook het provinciebestuur van Utrecht zich op deze wijze uitgelaten. Subsidies zijn ter beschikking gesteld voor educatie over het verleden en voor het voeren van dialooggesprekken. Op 30 juni 2023 werd in het Griftpark een monument onthuld, genaamd ‘Vlucht en Verzet’, ontworpen door de Surinaamse kunstenares Patricia Kaersenhout.

Keti-koti
Op 30 juni gedenken Surinamers en Antillianen jaarlijks de levenssituatie van hun voorouders, en op 1 juli vieren zij de vrijheid of Emancipatie (de nationale herdenking van de afschaffing van de slavernij wordt Keti-koti genoemd). Binnen de provincie Utrecht faciliteren verschillende gemeenten deze herdenkingen via ‘Keti-koti’-organisaties.

Excuses
In december 2022 heeft de Nederlandse Staat, vertegenwoordigd door premier Mark Rutte, excuses aangeboden voor het slavernijverleden: ‘Nederland heeft eeuwenlang slavernij mogelijk gemaakt, gestimuleerd en in stand gehouden. Ook is er nooit aandacht geschonken aan de negatieve impact op de nakomelingen van de tot slaaf gemaakten.’
Op 1 juli 2023 betuigde koning Willem-Alexander van Oranje-Nassau spijt voor het leed dat de voorouders van Surinamers en Antillianen is aangedaan, en voor de nadelige gevolgen die hun nakomelingen nog steeds ondervinden. In het Herdenkingsjaar Emancipatie, dat loopt van 1 juli 2023 tot 1 juli 2024, worden in overleg met de regering vervolgstappen genomen. Eén van deze stappen is de oprichting van een leerstoel vernoemd naar Anton de Kom, de verzetsstrijder en auteur van het boek Wij slaven van Suriname (1934).
Er wordt ook aan herstel gewerkt door organisaties als Black Lives Matter en Nederland Wordt Beter, evenals door alle instellingen die informatie over deze periode in de Nederlandse geschiedenis verstrekken.