Landschap Erfgoed Utrect

Kijken naar dans! Wat zie ik?

1 les

Groep 7

De wereld van dans

In deze kijkles zie je verschillende dansstijlen en dansgroepen voorbijkomen. Modern, streetdance, hiphop, klassiek ballet of een mix van stijlen. Wat vind je mooi, wat spreekt je aan?
Hopelijk doe je veel ideeën op voor de les van de dansdocent. Die gaat je leren je eigen dans te maken. Met een heus optreden als afsluiting!

  • Theater Aan de Slinger

    Dit project is mogelijk door de Rijksregeling Cultuureducatie met Kwaliteit 2021-2024 en een bijdrage van de Gemeente Houten. Dit project wordt ontwikkeld en uitgevoerd door Aan de Slinger Houten.

  • Choreografie

    Een choreografie is een compleet dansproduct, een dansstuk, waarin de ideeën van de maker (de choreograaf) op het gebied van dans – de betekenis, geluid/muziek, ruimte, decor, kostuum en belichting – een plaats hebben gekregen.

    Bij de ene choreografie is het heel duidelijk waar die over gaat. Bijvoorbeeld bij een romantisch ballet met een duidelijke verhaallijn. Er zijn ook choreografieën die over niets anders dan het dansen zelf gaan. Hierin vertelt de choreograaf geen verhaal, hij legt er geen betekenis in. Er is dan bijvoorbeeld sprake van een fysiek thema als ‘steunen en leunen’, of het kan gaan om het improvisatievermogen van de dansers.

    Zowel een dansstuk mét als zónder een door de choreograaf bedoelde betekenis kan een achterliggende visie hebben.
    Wat de toeschouwer in het dansstuk ziet, kan echter per persoon verschillen. Dans is immers een abstrahering van dagelijkse, concrete bewegingen. Iedereen heeft daar zijn eigen associaties bij, die afhankelijk zijn van de eigen ervaringen. De interpretatie van de toeschouwer kan daarom anders zijn dan de bedoeling die de choreograaf met het dansstuk heeft.

  • Danselementen: ruimte, tijd en kracht

    Ruimte

    • De danser maakt vormen en ruimtelijke patronen zoals cirkels, rechte lijnen.
    • Hij beweegt in bepaalde richtingen (naar voren, achteren, links, rechts, diagonaal en frontaal).
    • Hij beweegt in verschillende ruimtelagen: hoog (springen, op de tenen), midden (gebogen romp, knieën licht gebogen), laag (liggen, kruipen, rollen).
    • De vorm van het lichaam in de ruimte is open of gesloten, groot of klein, symmetrisch of asymmetrisch.
    • De danser beweegt achter in de ruimte, voor in de ruimte, aan de kant, in het midden.

    Tijd

    • Bewegingen kunnen snel, razendsnel, langzaam of heel langzaam worden uitgevoerd.
    • De danser kan gebruikmaken van vertraging, herhaling, stops, slow motion.
    • Hij voert de bewegingen met een bepaalde regelmaat uit of juist onregelmatig; kort/plotseling of lang/aangehouden.
    • Iedere beweging heeft een begin, een verloop en een einde: frasering.

    Kracht

    Hoe gebruikt de danser spierkracht, coördinatie en energie?

    • Hij beweegt licht of zwaar.
    • Er is sprake van spanning of ontspanning, controle of loslaten, een sterke of zwakke beweging (dynamiek).