Johannes de parkiet

Vreemd

  • Lesdoelen
    • De leerlingen worden bewust van wat het betekent om “vreemd” te zijn in een situatie.
    • De leerlingen ondervinden hoe het is om iets duidelijk te maken aan iemand terwijl je niet dezelfde taal spreekt.
    • De leerlingen maken kennis met het concept van “jebber taal” en leren daar de beginselen van.
    • De leerlingen leren op een andere manier kijken naar “normaal”, en zien dat het vanuit een ander perspectief niet als zodanig zou kunnen worden gezien.
  • Voorbereiding
    • Zet alle stoelen en tafels aan de kant, zodat er ruimte is om te spelen
      en te bewegen.
    • Zorg voor een plek voor publiek.
    • Op de website van de Grote Haay staat een afspeel fragment: jebber talk. Zet die alvast
      klaar.

Opdracht 1: Vreemde vogel

In de voorstelling krijgt Johannes te maken met allemaal andere vogels. Ze komen uit andere landen, spreken een andere taal en eten ander eten.

Johannes verstaat ze niet, hij begrijpt ze niet en vindt ze maar vreemd…
We gaan deze situatie verplaatsen naar mensen. Hoe het voelt om elkaar niet te verstaan of te begrijpen.

Dat doen we door te gaan praten in jebber talk.

Jebber talk is een zelfverzonnen taal. Een taal die bestaat uit klanken en niet bestaande woorden. Elke jebber talk is weer anders. Dus iedereen kan een jabbertalk verzinnen.

De Scene: Kunt u mij de weg vertellen naar het station?

Rolverdeling:

Vijf kinderen gaan een scene spelen:

  • Vier kinderen spreken jebber taal. Ze spreken ‘dezelfde’ taal en begrijpen elkaar. (jullie jebber zal onderling anders klinken, maar dat is niet erg) Jullie praten met elkaar in jebber taal en verstaan elkaar. Jullie hebben dus een gesprek in jebber en verstaan geen Nederlands!
  • Kind 5 spreekt Nederlands en komt er later bij. Dit kind verstaat de
    jebber talk niet.

Situatie 1:

1. We zijn in een vreemd land. De vier kinderen van de jebber talk staan in
een groepje. Ze zijn buiten in een park en ze kletsen met elkaar over
het weer. (dat het koud is, veel regen en wat ze daarvan vinden) Na
een tijdje stelt iemand voor om wat sportoefeningen op hun plek te
doen om het warm te krijgen. Dat vindt iedereen een goed idee.

2. Op dat moment komt kind nummer 5 erbij. Alleen die spreekt niet de
jebber taal maar gewoon Nederlands. Maar de vier kinderen die er al
zijn, spreken geen Nederlands en verstaan het ook niet.

3. Kind 5 is hier op vakantie en spreekt het groepje aan want hij/zij weet
de weg niet naar het station. Hij vraagt aan het groepje in het
Nederlands!: ’Ik ben op vakantie en ik moet de trein nemen, maar ik
weet niet waar het is. Kunnen jullie mij de weg vertellen naar het
station?’

4. Het groepje antwoord natuurlijk in jebber taal dat ze hem niet verstaan
en praten onderling in jebber taal dat ze het maar een rare
meneer/mevrouw vinden en moeten ook een beetje lachen om het
rare Nederlands.

5. Kind 5 probeert het nog eens te vragen, nu door het ook uit te
beelden. (oefen dat met het kind van tevoren. Hoe beeld je uit: ik zoek
de trein, uitbeelden van trein, uitbeelden van zoeken)?

6. De kinderen van de jebber talk vinden dit helemaal raar en zeggen dat
ook in jebber talk. Ze moeten ook een beetje lachen en lopen
uiteindelijk weg omdat ze de persoon echt heel raar vinden.

7. Kind 5 blijft alleen achter.

Nabespreken

  • Hoe was het voor kind 5 om de anderen niet te verstaan?
  • Hoe voelde het om alleen achter te blijven?
  • Zou het ook anders kunnen aflopen?

    Bijvoorbeeld:

    Het groepje is bang…

    Of het groepje is nieuwsgierig en gaan in ‘gesprek’ door mee uit te
    beelden?

  • Situatie 2

    Laat een volgend groepje een andere afloop spelen.

    Bijvoorbeeld dat het jebber talk groepje kind 5 juist heel eng vindt.

    Ze worden steeds banger en rennen uiteindelijk weg.

  • Situatie 3

    Zorg dat uiteindelijk een groepje positief eindigt:

    Dat de jebber talk kinderen wel gaan helpen.

    Ze gaan met kind 5 communiceren door alles uit te beelden wat ze willen zeggen.

    Uiteindelijk begrijpen ze elkaar op die manier.

Nabespreken

  • Hoe was het nu voor kind 5?
  • Hoe was het om met elkaar te communiceren niet in taal, maar door beweging?

Opdracht 2: Vreemde bezem

In de voorstelling vindt Johannes de Parkiet dat de andere vogels vreemd zijn en rare dingen doen.

Ze doen andere dingen dan die hij zou doen en daarom zijn ze vreemd.

Maar zijn ze wel zo vreemd?

Wanneer is iets vreemd en wanneer wordt iets normaal?

Wij doen dingen die we normaal vinden omdat iedereen het zo doet.

Als iemand iets anders doet vinden wij dat vreemd.

Maar misschien valt dat wel mee….
In de volgende spel opdracht gaan we eens dingen van een totaal andere kant bekijken!

De vloer op!

  1. Maak groepjes van 4 of 5 kinderen.
  2. Elk groepje kiest een voorwerp uit de klas. (bijvoorbeeld bezem, stoel, boek ect)

Met een bezem zou je normaal bezemen. Dat is hoe wij geleerd hebben om met een bezem om te gaan.

Dit vinden wij normaal.

Maar nu gaan we kijken of we de bezem ook anders kunnen gebruiken.

We gaan kijken of de we functie kunnen veranderen! Met de bezem zou je bijvoorbeeld heel goed je haar kunnen kammen. Of je zou je jas eraan kunnen hangen.

  • Wat zou je nog meer kunnen doen met een bezem?

Nu jij!

Kijk nu goed naar je gekozen voorwerp.

Fantaseer wat het voorwerp ook zou kunnen zijn.

Wat zou je ermee kunnen doen?

De scene:

Je bent als groepje in een vreemd land. Je komt het lokaal binnen en alle
dingen die je ziet heb je nog nooit gezien. Je hebt dus geen idee wat je met
de spullen moet doen.

1. Laat het eerste groepje binnen komen in het klaslokaal.

2. De rest van de klas is publiek aan de zijkant.

3. Het groepje is voor de eerste keer in deze ruimte. Ze komen dus
voorzichtig, beetje onzeker en bangig binnen.

4. Ze lopen rond en bekijken de spullen.

5. Ze vinden alle spullen maar raar, maar zijn wel nieuwsgierig naar wat je
ermee kunt doen. Ze bekijken de spullen en soms pakken ze een
voorwerp zelfs even op.

6. Op een gegeven moment pakt een kind het voorwerp dat ze van
tevoren hebben gekozen. Langzaam bedenkt/ontdekt dat kind wat je ermee kunt doen. (wat ze van te voren hebben bedacht) Het kind pakt bijvoorbeeld de bezem en begint zijn haar te kammen.

7. De anderen vinden het eerst raar en vreemd, maar het kind gaat ze
overtuigen in taal en door het voor te doen, dat dit echt fantastisch is
en heel normaal.

8. Langzaam proberen de anderen kinderen het ook en opeens vinden
ze het allemaal geweldig.

Nabespreken

  • Hoe was het om iets anders te verzinnen?
  • Was het vreemd dat ze het voorwerp anders gebruikten en waarom?
  • Zou het ook ‘’ gewoon’’ kunnen worden? En zo ja, hoe dan?