Vijf klokken samen vormen een zogenaamd vijfgelui. Dit gaan we nabootsen op de staafinstrumenten. Zoek alle klankstaven, klokkenspelen en metallofoons bij elkaar en gebruik daarvan de tonen (van laag naar hoog) D-E-G-A-B. Verwijder de overige staven of plak stickertjes 1 t/m 5 op de staven D-E-G-A-B die je nodig hebt.
Maak groepjes van vijf. Elke leerling heeft een eigen toon die staat voor een bepaalde klok:
- Staaf D – Salvator (de laagste, dus de grootste)
- Staaf E – Maria
- Staaf G – Marcus
- Staaf A – Lucas
- Staaf B – Johannes (de hoogste, dus de kleinste)
Vijf leerlingen laten hun klok één voor één horen. Ze tellen in hun hoofd tot 8 en geven een klap op de klankstaaf (de klok) op de aangegeven tellen. Blijf dat herhalen tot je afgeslagen wordt! Stel een dirigent aan die het aan- en uitzetten van de ‘klokken’ aangeeft.
- Kind 1: klankstaaf D aanslaan op de 1e tel
- Kind 2: klankstaaf E aanslaan op de 3e en de 7e tel
- Kind 3: klankstaaf G aanslaan op de 2e, 4e, 6e en 8e tel
- Kind 4: klankstaaf A aanslaan op de 1e, 2e, 5e en 6e tel
- Kind 5: klankstaaf B aanslaan op de 1e, 2e, 3e en 4e tel
De laagste klok, de Salvator, begint. De andere klokken vallen één voor één in op aangeven van de dirigent. Het tempo waarin ieder in het hoofd tot 8 telt mag verschillen. Daardoor ontstaat het onritmische karakteristieke effect van een gelui. Bij het afbouwen van het vijfgelui gaat het van achter naar voren: Johannes stopt het eerst en Salvator het laatst op aangeven van de dirigent.
De verschillende groepjes laten hun vijfgelui aan elkaar horen.