-
Lesdoelen
De leerlingen leren over het leven in de middeleeuwen in Vianen.
-
Voorbereiding en benodigdheden
Print eventueel de mindmap en/of het voorleesverhaal over Gijsbert uit voor de leerlingen. Het verhaal van Gijsbert is ook rechtstreeks te lezen op deze pagina.
Bezoek…
Stel dat je tante en je nichtje uit het buitenland deze zomer Vianen komen bezoeken. Zij zijn geïnteresseerd in de middeleeuwse stad en willen dat jij hen daar meer over vertelt.
Dat wil je natuurlijk wel, maar… wat weet je eigenlijk al over die tijd en wat zou je hen kunnen laten zien?
Introductie
-
Welke plekken in Vianen vinden jullie mooi en bijzonder? Waarom?
-
Zijn dat plekken uit de middeleeuwse stad?
-
Weten jullie van wanneer tot wanneer de periode van de middeleeuwen was?
Nee? Bekijk dan de canonsite entoen.nu of de regiocanon en kom meer te weten over deze tijd.
De schoolplaat
Bekijk samen de schoolplaat over de middeleeuwen. Gebruik daarvoor de vragen onder de afbeelding. Wat valt er te ontdekken?
Je kunt hiervoor een mindmap gebruiken. Schrijf in het midden ‘Middeleeuwen’.
-
Bespreek met elkaar
- Wat gebeurt er allemaal op de afbeelding?
- Waarom denk je dat? Waaraan kun je dat zien?
- Wat valt er nog meer te ontdekken?
De dief bestolen
Lees samen het verhaal van Gijsbert en beantwoord de vragen.
-
Het verhaal van Gijsbert
Het is nog helemaal donker als Gijsbert zijn ogen open doet. Hij blijft nog even stil liggen in de warme beddekoets . Het ruikt lekker vertrouwd naar slaap en zweetvoeten. Zo voorzichtig mogelijk wringt hij zich tussen zijn broertje en zusje uit, die vannacht dicht tegen hem zijn aangekropen. Hij glijdt tussen de dikke beddegordijnen door, en laat zich met zijn voeten op de ruwe houten vloer zakken. Meteen loopt er een rilling over zijn rug. Het is aardig koud zo in je blootje op de tochtige zolder. Op de tast trekt Gijsbert zijn kleren aan. Hoge kniekousen, een korte pofbroek waar hij zijn hemd zo’n beetje in propt, een blouse en daaroverheen een leren wambuis. Daarna doet hij zijn lekkere, warme slaapmuts af en zet hij zijn bonnet op zijn hoofd.
Hij sluipt van de houten wenteltrap naar beneden. Het valt niet mee om dat zachtjes te doen, want de treden kraken verschrikkelijk. Gelukkig hebben zijn vader en moeder altijd de deuren van de bedstee potdicht zitten, dus die horen niet veel. Pff, hij is beneden. Het stro op de aarden vloer ritselt zachtjes onder zijn leren schoenen. Héél voorzichtig draait hij de sleutel om in het slot van de deur. Dan de grendel nog. Gelukkig is het ijzer goed geolied. Geen gepiep en geknars. Gijsbert glipt de straat op en kijkt spiedend om zich heen. Mooi zo, de stadswacht met zijn lantaarn is nergens te bekennen. Het begint al langzaam licht te worden. Bimm bamm, bimm bamm, daar luidt de Kleine Klok van de Lekpoort al. ‘De dag begint’, denkt Gijsbert. Hij loopt zijn straat uit, linksaf de Voorstraat in, naar de Lekpoort in de stadswal. Ze zijn hier bezig een nieuwe poort te bouwen, van steen. De poortwachter staat bij de houten palissade en kijkt onderzoekend naar Gijsbert. “Zo, Gijsbert Joriszoon”, bromt hij. Gijsbert ziet hem denken: “wat spookt die knul hier uit?”, maar de poortwachter zegt niks en laat hem naar buiten, de stad uit. Hij glipt langs de handelaren die al stonden te wachten tot de poort open zou gaan. Dat is waar ook, het is markt vandaag. Gijsbert is nu buiten de veilige bescherming van de stadswal, op het woeste land. Weer loopt er een rilling over zijn rug, maar ditmaal is dat niet alleen van de kou.
De zon is opgekomen. Door de warmte van de stralen lost de nevel op, die boven de velden drijft. Tussen de bomen blijft de mist langer hangen. En dat is waar Gijsbert wezen moet, in de bosjes achter de huizen van de buitenpoorters aan de Havenweg. Hij rent door het natte gras, langs de stadsmuur, die heel Vianen omringt. In de verte loopt een boer met een kudde schapen. Zachtjes tingelen de ijzeren bellen. Gijsbert schenkt er geen aandacht aan. Zijn hart gaat tekeer tijdens het rennen, hij vliegt bijna. Hij voelt zich zo opgewonden dat hij haast geen adem krijgt. In een flits ziet hij het strenge gezicht van zijn vader voor zich. Dan denkt hij aan de burgemeester, aan de schout, en aan boeven en ander gespuis, die in het schandblok staan.…hij schudt met zijn hoofd, om die gedachten weg te jagen. Hij is bijna bij het hennepbos. De hennep staat hoog, je kunt je daar makkelijk verbergen. Dat komt goed uit… als je iets te verbergen hebt. Als je een stroper bent bijvoorbeeld. Iedereen weet, dat alleen de edelen mogen jagen. En je hoeft Gijsbert ook echt niet te vertellen, dat wild alléén bij de hoge heren op tafel komt.
Maar vandaag is een bijzondere dag. Het is zijn laatste dag als kind: hij wordt leerjongen. Het is uit met spelen. Ja, als het kermis is nog eens meedoen met katknuppelen of boogschieten. Maar morgen gaat hij in de leer bij de metselaar. Daar moet hij werken van ’s ochtends vroeg tot ’s avonds laat. Hij moet alle klusjes doen die de metselaar hem opdraagt, en tegelijkertijd goed opletten, want hij moet het vak leren. Dat zal heus niet gemakkelijk zijn! Maar toch kijkt Gijsbert er erg naar uit. Hij is al tien. Het is de hoogste tijd dat hij gaat werken voor de kost! En nu hij zeker weet dat hij niet bij zijn eigen vader, de meestertimmerman, in de leer gaat, is hij van plan de beste metselaar van Vianen te worden. Maar eerst nog een laatste avontuur. Niet zomaar een streek uithalen. Iets doen, wat echt gevaarlijk is.
Hij weet, dat stropers hier ’s nachts hun vallen zetten en die ’s ochtends leeg gaan halen. Vossen, fazanten, hazen, patrijzen… Gijsbert loopt te likkebaarden bij het idee alleen al. Dus als hij nou eerder is dan de stropers… kan hij misschien wel een val leeghalen. Zo zal hij de dief bestelen, is dat geen goede mop? Spiedend loopt Gijsbert tussen de wilgenbomen door. De dode bladeren van het vorige jaar ritselen onder zijn voeten. Een eenzame kraai laat zijn schorre gekras horen. Het klinkt Gijsbert onheilspellend in de oren. Steeds verder dringt hij in het kreupelhout, voorzichtig, want hij wil niet blijven hangen aan de doornen. Er groeien hier bramen, en het lijkt wel, of de takken hem vast willen grijpen. De wind fluistert in de hoge boomkruinen en Gijsbert verbeeldt zich dat hij er het gezucht van een boze heks in hoort. Net als hij denkt dat hij maar beter om kan keren, hoort hij geritsel in de droge bladeren. Hij duwt de takken opzij. Meteen is zijn angst vergeten. Raak! Een strik met daarin een haas. Het dier leeft nog en probeert wanhopig zich los te rukken. Gijsbert maakt gauw korte metten met hem. Met een steen twee rake klappen op de kop en de haas beweegt niet meer. Hij stopt zijn buit onder zijn wambuis. Hij wordt helemaal warm van binnen. Het is gelukt! Maar wat zal zijn vader kwaad zijn! Hij is een dief en een stroper… Er staat hem een ongelofelijk pak rammel te wachten. Hij hoopt dat zijn moeder zó blij is met het mooie stuk wild, dat zijn wandaad gauw vergeten en vergeven zal zijn.
Zo snel hij kan, gaat hij het bosje weer uit. Hij rent langs de stadswal naar de oostkant van de stad. Hij wil door een andere poort naar binnen. Een eindje verderop zijn werklui bezig met de bouw van de nieuwe muur. Je hoort geklop, gezaag en getimmer, en daarbovenuit het geroep van de bouwmeester, die de baas is over het hele bouwwerk. De poortwachter van de Oostpoort heeft een vreemdeling aangehouden die de stad in wil. Gijsbert mag gewoon doorlopen, en hij duikt de Langendijk in. Meteen zit hij in het schemerduister, onder de uitstekende bovenverdiepingen van de huizen. Het lijkt wel of die verdiepingen boven naar elkaar toe groeien. Daarom is het donker op straat. En een herrie! Gijsbert is gewend aan de geluiden die uit de werkplaatsen en winkels komen. Handig ontwijkt hij de mensen die zich langs hem wringen op de hoge gedeeltes aan de zijkanten van de weg. In het midden ga je niet lopen, daar ligt zo veel troep.
Opeens hoort hij een woedende kreet en dan een luid gevloek. Een vrouw heeft haar pispot leeggegooid vanuit de bovenverdieping van haar huis. Zó op de kop van een voorbijganger. De mensen die het gezien hebben, lachen zich rot. Had -ie maar beter op moeten letten! Dat doet Gijsbert ook altijd, want voor je het weet sta je in een modderpoel, of, nog erger, struikel je over een brok afval of een rat, en lig je met je gezicht in de drek. Of je wordt omver gelopen door een krijsend varken dat op de vlucht is voor een stel gillende kinderen, die weer achterna gezeten worden door blaffende honden. Je moet gewoon uitkijken waar je loopt!
Gijsbert wil nu zo snel mogelijk naar huis. Hij gaat linksaf de Varkensmarkt op. Hij moet zich tussen de handelaren en de koopjesjagers door wringen. Opeens barst er een verschrikkelijk gekrakeel los. Gegil en geschreeuw. Woedende stemmen. “Houdt de dief, houdt de dief!” hoort hij. De vlammen slaan hem uit. Hij is ontdekt! Automatisch gaat zijn hand naar de bult in zijn wambuis, die verraadt dat daar zijn buit zit. Hij snakt naar adem van angst, maar niet lang. Hij zet het op een lopen. Hij neemt een grote sprong over een mand vol appels en weg is hij. Hij ziet en hoort niets meer. Hij rent en rent, de Valkenstraat in, dan links de Eerste Oostachterstraat in, bij de Keizerstraat weer naar links, rechtsaf de Weesdijk op, dan weer rechts de Korte Kerkstraat in, langs de Grote Kerk en via de Voorstraat door de Landpoort de stad weer uit! Het is daar nu zo’n drukte dat Gijsbert niet gezien wordt. Hij kent de weg hier goed, want zijn vader helpt mee met de bouw van de nieuwe poort. Hij glipt achter een enorme stapel vers gebakken stenen die een eindje verderop ligt te wachten om gebruikt te worden.
Hijgend laat hij zich op zijn hurken zakken. Hier zal hij niet zo gauw gezocht worden, hoopt hij. Hij moet nu even op adem komen. Even proberen na te denken. Maar het lukt hem niet om redelijk te blijven. Als hij gepakt wordt, wat dan? De hand, waarmee hij de diefstal gepleegd heeft, zal worden afgehakt. Hij zal in het schandblok moeten staan op het kerkhof. Iedereen zal hem daar uitschelden en met rotte eieren bekogelen. En misschien moet zijn vader ook nog een boete betalen. Misschien wordt hij wel in het gevang in de Lekpoort gegooid. O God, o moeder Maria in de hemel met alle engelen eromheen, wat heeft hij gedaan? Wat moet hij doen? Wanhopig laat hij zijn hoofd op zijn knieën zakken. Hij drukt de haas, die nog in zijn wambuis zit, tegen zich aan. Maar daarin vindt hij geen troost. Hij is verloren…
Hoe loopt het af met Gijsbert? Zit heel Vianen achter hem aan? Zullen ze hem vinden, brandmerken en zijn hand eraf hakken?
-
Extra opdracht: moeilijke woorden
Om hun woordenschat te vergoten kun je leerlingen vragen om tijdens het luisteren de woorden die zij niet kennen op te schrijven.
- Kunnen zij na afloop van het verhaal samen bedenken wat de woorden betekenen?
-
Uitleg van de woorden
- De ‘beddekoets’ = een soort grote kist met daarin een met veren gevulde linnen beddezak. Daarop liggen de lakens en de dekens.
- Beddegordijnen = om de beddekoets heen hangen meestal dikke gordijnen, die de kou buitenhouden. De gordijnen zijn aan het plafond opgehangen.
- Warmbuis = een kort jak, vaak van leer, met knoopjes of haakjes aan de voorkant. Met korte of lange mouwen. Werd alleen door mannen gedragen.
- Bonnet = een ronde hoed van zachte stof en een kleine rand rondom.
- Stadswacht = in de meeste steden liep er een stadwacht, die dieven moest vangen en erop toezag dat zich geen onbevoegden op straat bevonden.
- De Kleine Klok = De Lekpoort werd ook wel de Kleine Klok genoemd. (De kerktoren heette de Grote Klok). De Kleine Klok luidde ’s avonds bij het sluiten en ’s ochtends bij het openen van de stadspoorten. Hij luidde ook om belangrijke gebeurtenissen aan te kondigen. De Grote Klok luidde als er nood was. De poorten werden om 22.00 uur gesloten en gingen ’s ochtends om 4.00 à 5.00 uur weer open. Als het donker was, mocht er niemand meer op straat zijn, op straffe van een boete. Alleen priesters, vroedvrouwen en geneesheren mochten dan nog naar buiten. In sommige steden mocht je wel in het donker de straat op als je licht bij je had (maar geen open vuur!). De avondklok luidde meestal rond 9 uur, dan werd het stil op straat en gingen overal de luifels naar beneden. De dageraadklok luidde tussen 4 en 5 uur. Rond 6 uur begonnen de ambachtslieden te werken en begonnen de markten.
- Havenweg = nu Buitenstad.
- Schout = soort hoofd van politie, die de zware misdadigers moest opsporen, tevens voorzitter van de schepenbank. In de oudste documenten die betrekking hebben op bestuur en rechtspraak in Vianen komt de schout al ter sprake. De schout werd bij het dagelijks bestuur en voor de rechtspraak bijgestaan door schepenen.
- Meestertimmerman = de ambachtslieden waren per beroep verenigd in gilden. Daarbij was bepaald dat alleen gildeleden hun beroep mochten uitoefenen. Zo hoefden ze niet bang te zijn voor concurrentie. Wie lid wilde worden van een gilde, ging als leerling (meestal van een jaar of 10) in de leer bij een meester, die een eigen werkplaats had. In ruil voor kost en inwoning leerde hij het vak. Na een aantal jaren (meestal zeven) kon hij knecht worden (gezel) en werken voor loon. Wie zelf meester wilde worden, moest een meesterproef afleggen. Dat was een moeilijk werkstuk, dat moest worden goedgekeurd door de leiders van het gilde. Als hij geslaagd was, kon hij zijn eigen werkplaats beginnen. Daar moest hij dan natuurlijk wel geld en een ruimte voor hebben. Hij moest ook entreegeld betalen.
Bespreek samen na
- Speelt het verhaal zich af in deze tijd?
- Hoe weet je dat?
- Zijn er specifieke dingen uit Vianen die je herkent in het verhaal? Bijvoorbeeld straatnamen?