Stad in de middeleeuwen

De oude stad

45 minuten

  • Lesdoelen
    • De leerlingen komen meer te weten over het leven in de middeleeuwse stad.
    • De leerlingen oefenen in het gebruik van oude kaarten.
    • Ook leren ze zich oriënteren op de oude en de huidige plattegrond van Vianen. Ze zien dat er veel veranderd is, maar ook dat veel elementen nog herkenbaar zijn.
  • Voorbereiding en benodigdheden

    Print werkblad 1 (en eventueel het 2e deel van Gijsberts’ verhaal) en kopieer voor alle leerlingen. Het verhaal van Gijsbert is ook op deze pagina te lezen.

    Benodigdheden

Vianen toen en nu

Vianen is sinds de middeleeuwen natuurlijk gegroeid en veranderd. Bekijk onderstaande kaart.

Het verschil tussen stad en (platte)land was enorm. De stad was ommuurd, en je kon er niet zo maar in- en uit lopen, zoals tegenwoordig. Net als in het verhaal: “Hij loopt zijn straat uit, linksaf de Voorstraat in, naar de Lekpoort in de stadsmuur. (…) De poortwachter kijkt onderzoekend naar Gijsbert. (…) … de poortwachter zegt niks en laat hem naar buiten, de stad uit.”

Vianen in 1659. Let op: het noorden is onder.
  • Er is veel veranderd sinds de middeleeuwen, maar opvallend aan Vianen is hoezeer het stratenpatroon nog zichtbaar is. Bekijk het oude centrum op Google Maps en vergelijk met de oude kaart. Wat valt je op?
  • Het oude stratenpatroon binnen de muren is voor een heel groot deel nog te herkennen. En de Grote Kerk zullen de meeste leerlingen ook wel kennen. Ook de stadsmuur is op verschillende plaatsen nog goed te zien. Zie je nog meer plekken die er nu nog zijn?

De dief bestolen – deel 2

Weten jullie nog wat er gebeurde met Gijsbert in deel 1?

Gijsbert is ’s ochtends vroeg de stad uit geslopen omdat hij nog één streek wilde uithalen voordat hij in de leer gaat bij een metselaar. Hij wil iets doen wat echt gevaarlijk is: een haas vangen. Hazen en ander wild waren voorbehouden aan de edelen. Gewone mensen mochten geen wild vangen. Gijsbert steelt de haas uit de strik van een stroper, die dus zelf ook weer een dief is. Vandaar: de dief bestolen. Maar als hij onderweg is naar huis met zijn buit, hoort hij burgers schreeuwen die achter een dief aan zitten. Hij denkt dat het om hem gaat en vlucht de kerk in.

Wat denken jullie dat er gaat gebeuren? Komt het goed met Gijsbert?

  • Het verhaal van Gijsbert - deel 2

    Daar zit Gijsbert, te piekeren en te bibberen van angst, achter een grote stapel bakstenen. Maar hij zit daar niet lang. Hij wordt opgeschrikt door het gelui van de Grote Klok van de kerk. Dan hoort hij geschreeuw: “Brand, brand!” En ook al zit hij verstopt en heeft hij een kwaad geweten, als hij “brand!” hoort roepen kan niets of niemand hem tegenhouden. Want als er brand is, ga je helpen. Stel je voor, de hele stad kan in vlammen opgaan! Gijsbert schiet zijn schuilplaats uit. Blussen moet hij! De rookwolken zijn al van een afstand te zien. Gijsbert rent ernaartoe, en hoe dichterbij hij komt, hoe banger hij wordt. De brand is niet ver van de Stalstraat, waar hij woont! Nog harder rent hij, de modder spat op tegen zijn kousen. Als hij op de plaats des onheils komt, is zijn opluchting groot. Het is niet hun huis dat daar in lichterlaaie staat. Er staat al een rij mannen, vrouwen en kinderen, die helpen met het bluswerk. Ze scheppen water op uit de stadsgracht en geven de emmers door aan elkaar. Ze werken als gekken, het zweet stroomt van hun zwarte gezichten. De vlammen slaan aan alle kanten uit het huis, het brandende rieten dak loeit als een waanzinnige. De hitte van het vuur is zo fel, dat de blussers lang niet dichtbij genoeg kunnen komen. Door de haast van het doorgeven klotst het water uit de leren emmers. De plonsjes water die ze op het vuur weten te smijten gaan meteen in rook op. Gijsbert ziet zijn vader met zijn bijl in de hand. Die moet helpen met het omverhalen van het gebouw dat ernaast staat. Zo proberen ze ervoor te zorgen, dat het vuur niet overslaat. Gelukkig is het alleen een schuur, die ze plat moeten gooien. Aan de andere kant gooien ze natte zeilen over het buurhuis. Maar het ziet er slecht uit. De bewoners van de straat lijken de hoop al te hebben opgegeven. Een paar vrouwen staan te schreeuwen en luidkeels te bidden, ze wringen hun handen en trekken zich de haren uit hun hoofd.

    Dan geschiedt er een wonder: de lucht wordt zwart. Er klinkt gerommel. En opeens begint het te regenen. Niet zomaar een beetje. Een wolkbreuk! Je ziet bijna niets meer, zo donker is het nu. Het brandende huis sist als een bezetene, en dikke, witte rookwolken stijgen op van het uitdovende hout. Binnen de kortste keren is de straat veranderd in een wild stromende beek. De geur van brandend hout en riet vermengt zich met de lucht van natte aarde en mest. Een beetje verward staat de menigte te kijken. Het dringt nog niet helemaal tot de mensen door. De stad is gered! Er is maar één huis verloren gegaan. “Hoera!!” brult opeens een man. Dat is het startsein voor een woeste rondedans. Petten, hoeden en mutsen worden omhoog gegooid. Ze zingen liedjes en ze slaan mekaar op de schouders. De stad is gered! God heeft ons gespaard! Bij Gijsbert lopen de tranen over zijn zwarte wangen. “Dit is vast een goed voorteken”, denkt hij. “Misschien vergeten ze me wel.” Hij gaat naar huis. Het is tijd voor het middageten.

    Als hij thuis komt, zit zijn moeder voor het vuur in de kamer. Ze heeft zitten naaien aan een tasje en knipt net het laatste draadje af. Op hetzelfde moment komt ook zijn vader thuis. Hij trekt zijn houten trippen uit en zet die bij de deur. Vader en zoon zijn allebei zwart en doornat. Ze trekken droge kleren aan en vegen hun gezicht en handen af. Truitje klapt de tafel uit en schuift de stoelen voor vader, moeder en de kleine Janneken erbij. Over de tafel gaat een wit laken en dan de houten borden en lepels. Ze eten kippensoep, een soort dikke brei waarin ook allerlei soorten groente, erwten en bonen zitten. Moeder schenkt bier uit de stenen kan, behalve aan Janneken. Die krijgt melk. Vader gooit een afgekloven botje op de grond en daarna snuit hij zijn neus in het tafellaken. Gijsbert wil over de brand beginnen, maar zijn vader is hem voor. “Dat stuk ongeluk van een dief op de Varkensmarkt,” begint hij. Gijsbert verbeeldt zich dat vader hem dreigend aankijkt en hij krimpt ineen.

    “Ze hebben hem gegrepen! Wat zullen ze hem voor gek zetten! De hele dag in het schandblok staan! Dat zal hem leren!” Gijsbert denkt dat hij het niet goed gehoord heeft. Gegrepen? Schandblok? Gaat het dan niet over hem? Ergens binnenin hem begint er iets op te klaren. Alsof de zon weer gaat schijnen na een vreselijke regenbui. Zijn moeder ziet hem kijken.

    “Heb je dan nog niks gehoord? Waar zat jij eigenlijk?“ Gijsbert slikt, mompelt, humt wat. Gelukkig is zijn moeder zo vol van het gebeurde, dat ze zijn antwoord niet afwacht. “’t Was me een mooie toestand”, zegt ze. “Toen die schavuit wegrende is hij tegen Schele Leny opgebotst. Zij liep net naar huis met een vuurpot. Ze was vuur gaan lenen bij Grietje Simonsdochter. Zij liet de vuurpot vallen en er vloog een vonk zó naar het huis van Maarten Jansz., God beware hem en zijn familie… alles weg. Die arme drommels.” Ze zucht diep. Maar het verhaal is nog niet afgelopen. “Die deugniet is lelijk op zijn gezicht gevallen! En toen rolde zijn buit ook uit zijn klauwen! Hij had de buidel van Lange Lou gegrepen! Afgesneden! Zo’n lelijk, zwart varken! Maar dat zat hem niet glad! Vette Jacob is bovenop hem gaan zitten, hij kon geen kant meer op. En het was voor hem maar gelukkig, dat toen de schout eraan kwam, en dat die hem meteen heeft meegenomen. Want als de mensen hem te pakken hadden genomen, nou, dan hadden ze wel raad met hem geweten! Maar hij ontloopt zijn straf niet! Ik heb gehoord dat ze hem met zijn oor aan de deur van het stadhuis zullen spijkeren, dat zal hem leren!”

    Wat is Gijsbert blij. Wat stelt het stelen van een enkel haasje nou nog voor, na alles wat er vandaag gebeurd is? Nee, ze zullen hem wel meteen vergeven. Hij besluit maar meteen zijn wandaad op te biechten. Vrolijk begint hij zijn avontuur te vertellen. Moeder zal wel blij zijn met de haas, denkt hij. Maar dat valt tegen. Terwijl hij vertelt, beginnen zijn vader en moeder steeds kwaaier te kijken. Ze vinden het helemáál geen mooi avontuur! En het eind van het liedje is, dat hij van zijn vader een flink pak rammel krijgt.

    Moeder kan de haas natuurlijk niet terugbrengen. Dus gaat ze hem gebruiken voor een heerlijke stoofpot. Morgen gaan ze die opeten. Maar morgen… morgen eet Gijsbert bij zijn nieuwe baas. Zo gaat de stoofpot aan zijn neus voorbij. Dat is nog de ergste straf…..

  • Een uitleg van de woorden
    • Trippen = overschoenen waarmee op modderige straten gelopen kon worden. Op deze manier konden mensen hun mooie schoenen beschermen.
    • Vuurpot = vuur maken was veel werk, want er bestonden geen lucifers. Mensen lieten daarom meestal het vuur in de haard branden. ’s nachts zetten ze er een vuurklok – een stolp van ijzer of aardewerk – overheen om te voorkomen dat er ongemerkt vonken uit zouden spatten. Als het vuur toch uit was gegaan, ging men wel eens vuur ‘lenen’ bij de buren. Het was vanwege het brandgevaar verboden met open vuur over straat te gaan. Daarom werd het gloeiende hout meegenomen in een gesloten vuurpot van ijzer.
  • Bespreek na
    • Vonden jullie het een spannend verhaal? Wat was het meest spannende deel?
    • Het leven in de tijd van Gijsbert was anders dan nu. Kunnen jullie 5 verschillen noemen?
    • In welke tijd zouden jullie liever willen leven, toen of nu?

    Bekijk de afbeelding hier onder. Wat zouden deze mensen aan het doen zijn? Wat valt je op aan de kleding die de mensen aan hebben? Hoe verschilt dat met wat wij nu dragen?

Bekijk de afbeelding hier onder. Let vooral op de man aan de linkerkant.

  • Wat zou hij aan het doen zijn?
  • Antwoord

    De man links is een buidelsnijder. Een buidelsnijder stal buidels van mensen door ze van hun riem af te snijden. Iemand die nu je ‘buidel’ steelt heet een zakkenroller.

    In de middeleeuwen hadden de mensen geen broeken met zakken erin. Ze droegen iets wat wij nu eerder een soort maillot zouden noemen. Belangrijke zaken, zoals de leren geldbuidel, hingen aan hun riem.

Wat deed men als er brand was?

De meeste huizen in Gijsberts tijd zijn van hout. Gijsbert woont met zijn familie ook in een houten huis. Houten huizen zijn natuurlijk brandgevaarlijk. En als er brand uitbrak, was het gevaar groot dat het vuur oversloeg naar andere huizen. In de Middeleeuwen is het meer dan eens voorgekomen, dat hele steden in vlammen opgingen.

Werd er dan niet geblust? Jawel, maar dat ging in de Middeleeuwen nog niet zo goed als tegenwoordig! Beter was het, brand te voorkomen. Het stadsbestuur vaardigde verschillende brandvoorschriften uit. Steden waren vaak ingedeeld in wijken. Elke wijk had een eigen schout of wijkoudste. Die moest in de gaten houden of iedereen zich aan de voorschriften hield. Er werden wijkschouwen gehouden. Schouw komt van ‘kijken’ en betekent ‘inspectie’. Als op de wijkschouw bleek dat iets niet in orde was, kreeg je vaak de tijd om dit alsnog in orde te maken, anders moest je boete betalen.

De volgende regels komen uit het verhaal van Gijsbert en hebben te maken met brand:

  • Als er brand is, moet iedereen helpen blussen.
  • Gijsbert ziet zijn vader met zijn bijl in de hand. Die moet helpen met het omverhalen van het huis dat ernaast staat.
  • Aan de andere kant gooien ze natte zeilen over het buurhuis.
  • Schele Leny liep met een vuurpot over straat.

In de Middeleeuwen waren er geen lucifers of aanstekers. Vuur maken was veel werk. Dus men hield het vuur in de haard zo veel mogelijk brandend/smeulend. Als het vuur toch was uitgegaan ging men vaak vuur ‘lenen’ bij de buren. Maar het was verboden met een brandend stuk hout over straat te gaan (vanwege het gevaar van een vonkje op een rieten dak). Het brandend stuk hout, of het kooltje, werd in een ijzeren vuurpot met kleine luchtgaatjes vervoerd.

  • In de middeleeuwen waren er nog geen brandweerwagens, slangen of brandkranen. Hoe zouden ze toen een brand hebben geblust?

    Uit het verhaal blijkt dat de mensen emmers doorgaven. Hoe deden ze dat? Ze maakten twee rijen; een rij met volle emmers heen en met lege emmers terug naar de stadsgracht.

     

  • Hoe gaat het blussen van branden nu? Waar komt het bluswater vandaan?

    Brandweerwagens vervoeren zelf rond 4000 liter water, er zijn overal brandkranen in de steden, soms wordt het water opgepompt uit sloten of grachten.