Van wie is die koffer?

Het speldenkussen en het meetlint

30 minuten

  • Lesdoelen
    • De leerlingen onderzoeken het speldenkussen en meetlint.
    • Ze proberen onder woorden te brengen waar het speldenkussen en meetlint voor gebruikt worden, waarom ze in de koffer zitten en welke relatie ze met de andere voorwerpen in de koffer hebben.
  • Benodigdheden
  • Voorbereiding

Twee voorwerpen

Jullie gaan er achter proberen te komen van wie de koffer is. Kijk eens naar deze twee voorwerpen die in de koffer zaten.

Geef deze door in de kring.

  • Wat zou het kunnen zijn?
  • Is het speldenkussen nieuw of oud? Hoe weet je dat?
  • Wat voor vorm heeft het? Is het kussentje hard of zacht?
  • Wat hebben het meetlint en het speldenkussen met elkaar te maken?

Het speldenkussen

Het speldenkussen is handig bij het (ver)maken van kleding. Je prikt er de spelden in zodat ze niet zoekraken. Het is zoals de doos potloden van een tekenaar, de gereedschapskist van een timmerman en de pijlenkoker van een jager.

  • Één iemand van jullie mag op zijn stoel gaan staan en de leerkracht doet voor hoe een naaister de zoom van bijvoorbeeld een nieuwe rok opmeet en afspeldt.
  • Welke voorwerpen uit de koffer hebben nog meer met het naaien van kleding te maken?
    • stoffen
    • de vingerhoed
    • knopen
    • het aantekeningenboekje

Het meetlint

Met een meetlint kan je iets opmeten. Bijvoorbeeld: een kind, de lengte van een arm, je middel, maar ook de lengte van een stuk stof. Een meetlint heb je dus nodig bij het maken van kleding. Je wilt natuurlijk niet dat de jas veel te groot wordt, of de mouwen te kort.

  • Wat zou jij willen opmeten?

Van groot naar klein

Twee leerlingen leggen de spullen van groot naar klein op tafel.

  • Van welke voorwerpen kunnen er maar weinig in de koffer?
  • En van welke het meest?
  • Is er iemand die in de koffer past?

Meten maar!

Hang een groot stuk papier verticaal op een muur.

Meet met het meetlint 1 meter uit en zet daar een dikke, duidelijke streep. Meet elkaar door een streepje boven het hoofd op het papier te zetten en schrijf de naam erachter.

  • Wie is er langer dan 1 meter? Zet deze kinderen bij elkaar.
  • Wie is er kleiner dan 1 meter? Zet ook deze kinderen bij elkaar.
  • Is er iemand precies 1 meter groot?
  • Zet de leerlingen vervolgens van klein naar groot op een rij.
Noem een aantal voorwerpen. Kunnen jullie bedenken of die langer of kleiner zijn dan 1 meter?
Weetje! Al deze kinderen op de foto komen uit hetzelfde gezin! Daar moesten wel erg veel kleren vermaakt worden.
  • Waarom zou de eigenaar van de koffer het speldenkussen en meetlint erin bewaren? Wat vertellen die voorwerpen over hem?
    • Wie is het hier niet mee eens? Waarom niet?
    • Wie is het er wel mee eens? Waarom?
  • Wat weten we nu over de eigenaar van de koffer? Zet dit samen op een rijtje.
  • Hoe zouden we de eigenaar kunnen vinden?

Extra opdracht

Op werkblad 2 staan een aantal attributen uit de koffer met daarboven het woord. De leerlingen stempelen de woorden na en maken een tekening bij het woord. Of ze tekenen de afbeeldingen na, kleuren ze in, of tekenen er hun associaties bij (bijvoorbeeld een vis bij de schelp).

  • Stempel de woorden na en maak een tekening bij het woord.
  • Of! Teken het voorwerp na en kleur deze in.
Waar moet jij aan denken bij deze voorwerpen? Maak daar een tekening van!